ECLI:NL:RVS:2018:3682

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
201801876/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake evaluatieverslag en nazorgplan Klinkenbergerplas Oegstgeest

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland had op 28 september 2017 een besluit genomen waarbij het instemde met het evaluatieverslag en nazorgplan voor de locatie Klinkenbergerplas in Oegstgeest. De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 22 januari 2018 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.

De appellant betoogde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat hij zijn bezwaar had ingediend binnen de periode waarin het besluit ter inzage had gelegen. Hij stelde dat het college niet had aangegeven wat de uiterste datum van de bezwaartermijn was, waardoor hij van de terinzagelegging had mogen uitgaan. De Afdeling overwoog dat de bekendmaking van het besluit op 28 september 2017 had plaatsgevonden en dat de bezwaartermijn op 29 september 2017 was aangevangen en liep tot en met 9 november 2017. De appellant had zijn bezwaar echter pas op 13 november 2017 ingediend, en na een fout in het adres opnieuw op 17 november 2017.

De Afdeling concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de appellant zelf de uiterste datum had kunnen achterhalen. De omstandigheid dat de appellant geen rechtsbijstand had ingeschakeld, vormde ook geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Aangezien het bezwaar te laat was ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, werd het beroep ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201801876/1/A1.
Datum uitspraak: 14 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 28 september 2017, heeft het college ingestemd met het evaluatieverslag en nazorgplan voor de locatie Klinkenbergerplas in Oegstgeest (hierna: de locatie).
Bij besluit, verzonden op 22 januari 2018, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2018, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door drs. A. Burger en drs. J.C. Kromhout, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het college heeft het bezwaar van [appellant] bij besluit, verzonden op 22 januari 2018, niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift volgens het college te laat is ingediend.
2.    [appellant] betoogt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat hij bezwaar heeft gemaakt binnen de periode waarin het besluit ter inzage heeft gelegen. Aangezien het college niet in het besluit had opgenomen wat de uiterste datum van de bezwaartermijn was, had hij, zo voert hij aan, van de periode van terinzagelegging mogen uitgaan. [appellant] wijst er daarbij op dat hij niet is bijgestaan door een rechtsbijstandverlener.
2.1.    Artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
"De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager."
Artikel 6:7 luidt:
"De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:8, eerste lid, luidt:
"De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."
Artikel 6:11 luidt:
"Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
2.2.     Het besluit is, op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, bekendgemaakt op 28 september 2017, doordat het op die datum aan de provincie Zuid-Holland is toegestuurd. Gelet op artikel 6:7 van de Awb, in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, is de bezwaartermijn aangevangen op 29 september 2017 en liep tot en met 9 november 2017. [appellant] heeft bezwaar gemaakt op 13 november 2017. Het bezwaarschrift is naar hem teruggestuurd, omdat hier het verkeerde adres op stond. Vervolgens heeft [appellant] op 17 november 2017 zijn bezwaarschrift opnieuw verstuurd. Gelet op het voorgaande heeft [appellant], ongeacht of als datum van bezwaarmaken moet worden uitgegaan van 13 november 2017 of van 17 november 2017, pas na afloop van de bezwaartermijn bezwaar gemaakt.
In het primaire besluit, verzonden op 28 september 2017, en de publicatie van het besluit in het Provinciaal blad van 29 september 2017, staat dat de stukken ter inzage liggen van 2 oktober 2017 tot en met 13 november 2017. Vervolgens staat onder een apart kopje "bezwaar" dat bezwaar kan worden gemaakt binnen zes weken na de dag van bekendmaking van het besluit.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb is een te laat gemaakt bezwaar toch ontvankelijk als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat degene die bezwaar heeft gemaakt, in verzuim is geweest. [appellant] merkt terecht op dat de periode van terinzagelegging niet overeenkomt met de periode waarin er bezwaar kon worden gemaakt. Dit betekent echter niet dat het te laat maken van bezwaar verschoonbaar is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, in haar uitspraak van 14 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1715, is er geen wettelijk voorschrift dat zich ertegen verzet dat de door het college geboden termijn van terinzagelegging van het besluit niet overeenkomt met de in artikel 6:7 van de Awb neergelegde bezwaartermijn. Het verdient weliswaar de voorkeur dat een bestuursorgaan in een besluit concreet aangeeft tot welke datum bezwaar kan worden gemaakt, maar dit maakt niet dat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is. [appellant] had deze datum immers zelf kunnen achterhalen. Dat [appellant] zich niet heeft laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener vormt evenmin grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, nu dit voor zijn eigen rekening en risico komt.
Aangezien [appellant] te laat bezwaar heeft gemaakt en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, behoeft de vraag of [appellant], gelet op de afstand van zijn woning tot aan de locatie, als belanghebbende kan worden aangemerkt, geen bespreking.
Gelet op het voorgaande heeft het college terecht het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Uylenburg    w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018
190-811.