201708103/1/R6.
Datum uitspraak: 14 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Algemene Utrechtse Studenten Roeivereniging Orca en anderen (hierna: Orca en anderen), gevestigd te Utrecht,
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Utrecht,
2. het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2016 heeft de raad het plan "Kanaalweg 59, Transwijk" vastgesteld.
Bij besluit van 15 augustus 2017 heeft het college onder meer een omgevingsvergunning met kenmerk HZ_WABO-14-24979 (hierna: omgevingsvergunning A) verleend voor het bouwen van 61 woningen, herinrichting van de openbare ruimte en het realiseren van een recreatiehaven.
Deze besluiten zijn gecoördineerd vastgesteld met toepassing van de op grond van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening door de raad vastgestelde verordening van 7 juli 2009.
Tegen deze besluiten hebben Orca en anderen beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
Orca en anderen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kondor Wessels Projecten B.V., belanghebbende, hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2018, waar Orca en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. H.M.F.F. Verbeet en mr. P.H. Meijer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Kondor Wessels Projecten B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Deventer, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de bouw van 167 woningen rondom een nieuw uit te graven binnenhaven op het perceel Kanaalweg 59 in Utrecht. Naast woningbouw voorziet het plan in een horecavoorziening aan de haven. Het plangebied grenst aan het Merwedekanaal en ligt tegenover de woonwijk Parkhaven.
Omgevingsvergunning A is verleend voor het bouwen van 61 woningen, het herinrichten van de openbare ruimte en de realisering van de haven.
Orca en anderen zijn roeiverenigingen, die zijn gevestigd in een clubgebouw aan de Verlengde Hoogravenseweg 13 in Utrecht. Zij vrezen dat als gevolg van de beoogde haven het recreatief vaarverkeer in het Merwedekanaal onaanvaardbaar zal toenemen, waardoor zij zullen worden belemmerd in het beoefenen van de roeisport ter plaatse.
Het beroep van Orca en anderen is zowel tegen het bestemmingsplan als tegen omgevingsvergunning A gericht. Voor zover niet anders is aangegeven betreffen de hieronder behandelde beroepsgronden het bestemmingsplan.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Ingetrokken beroepsgrond
3. Ter zitting hebben Orca en anderen hun beroepsgrond dat in het plan ten onrechte niet het maximale aantal te realiseren woningen is vastgelegd, ingetrokken.
Ontvankelijkheid
4. Volgens de raad hebben Orca en anderen geen rechtstreeks belang bij het plan. De raad wijst erop dat het Merwedekanaal openbaar toegankelijk vaarwater is, dat onder meer wordt gebruikt voor recreatieve en sportieve doeleinden. De raad stelt dat het gebruik van de Merwedekanaal als gevolg van het plan voor Orca en anderen niet wezenlijk verandert ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan, nu het Merwedekanaal in de nieuwe situatie openbaar toegankelijk vaarwater blijft en het gebruik voor recreatieve en sportieve doeleinden ook mogelijk blijft. De belangen van Orca en anderen onderscheiden zich daarmee niet van anderen, zodat zij niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, aldus de raad.
4.1. Ingevolge artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt moet sprake zijn van een rechtstreeks betrokken belang bij het besluit. Daartoe moet een persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij dat besluit hebben. Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een bestemmingsplan toestaat, in beginsel belanghebbende is bij de vaststelling van dat besluit. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271) dient het criterium "gevolgen van enige betekenis" als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken, indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. 4.2. Orca en anderen wijzen erop dat als gevolg van de in het plan voorziene binnenhaven het vaarverkeer in het Merwedekanaal drukker zal worden, omdat de binnenhaven zal uitmonden in het Merwedekanaal. Orca en anderen vrezen dat zij, als roeiverenigingen, zullen worden belemmerd in de vrije doorgang over dit deel van het Merwedekanaal dat zij gebruiken als trainingsaccomodatie, en aldus overlast zullen ondervinden als gevolg van de toenemende verkeersintensiteit.
Ter zitting hebben Orca en anderen onweersproken gesteld dat het bewuste deel van het kanaal de enige geschikte en beschikbare trainingslocatie voor de drie roeiverenigingen vormt.
Het belang van het bewuste water voor de roeisport wordt voorts bevestigd in de Visie Merwedekanaalzone en de Structuurvisie Utrecht 2015 - 2030, waarin met betrekking tot het desbetreffende stuk van het kanaal als uitgangspunt voor de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is opgenomen: "het stimuleren van waterrecreatief toerisme -met uitzondering van het gedeelte van het Merwedekanaal tussen de Muntbrug en de Noordersluis dat wordt gebruikt als roeiaccomodatie-" en "het optimaliseren van het gebruik van het gedeelte van het Merwedekanaal tussen De Muntbrug en de Noordersluis als roeiaccomodatie".
De Afdeling is, gelet hierop, van oordeel dat Orca en anderen, ondanks de afstand van hun verenigingsgebouwen tot de planlocatie, naar objectieve maatstaven gemeten, door het plan gevolgen van enige betekenis ondervinden. Daarbij is niet van belang dat het gebruik van het Merwedekanaal niet wezenlijk verandert ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Voor de belanghebbendheid is alleen van betekenis wat de feitelijke gevolgen zijn van het plan dat wordt bestreden.
Hieruit volgt dat Orca en anderen een rechtstreeks betrokken belang bij het plan hebben en kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Gelet op het voorgaande is het beroep van Orca en anderen ontvankelijk.
Onzorgvuldige voorbereiding
5. Orca en anderen betogen dat het plan dient te worden vernietigd vanwege een onzorgvuldige voorbereiding, nu de raad ten onrechte niet de brief van 27 juli 2015, waarin een aanvulling op de zienswijze van roeivereniging Triton is opgenomen, bij zijn besluitvorming heeft meegewogen.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de belangen van Orca en anderen voldoende zijn meegewogen bij de voorbereiding van het plan en dat het plan derhalve zorgvuldig is voorbereid. De raad wijst er tevens op dat er bij de voorbereiding van het plan overleg heeft plaatsgehad met de roeiverenigingen, waarbij zij hun belangen en wensen kenbaar hebben gemaakt. Deze zijn meegewogen bij de besluitvorming, aldus de raad.
5.2. De Afdeling overweegt allereerst dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd.
In de reactie op de zienswijzen is de raad echter niet ingegaan op de brief van 27 juli 2015, waarin een aanvulling op de zienswijze van roeivereniging Triton is opgenomen. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Daartoe wordt overwogen dat aannemelijk is dat Orca en anderen door deze schending niet zijn benadeeld. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad in het verweerschrift alsnog inhoudelijk is ingegaan op hetgeen in de brief van 27 juli 2015 door Triton naar voren is gebracht en dat Orca en anderen de mogelijkheid hebben gehad om hierop te reageren. Het betoog faalt.
Behoefte aan de binnenhaven
6. Orca en anderen betogen dat de raad bij de voorbereiding van het plan ten onrechte niet is ingegaan op de behoefte aan de binnenhaven.
6.1. De raad wijst erop dat in de plantoelichting de behoefte aan de beoogde ontwikkeling is aangetoond.
In paragraaf 2.3.2 van de plantoelichting is onder verwijzing naar het rapport 'Verkenning kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte provincie Utrecht' van februari 2011 ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.
Paragraaf 4.1.1 van de plantoelichting vermeldt voorts dat het bouwplan voor de beoogde ontwikkeling voorziet in een concept met gevarieerde woningbouw, bestaande uit woon-werkunits, startersappartementen, één-kamerflats, 3-4 kamerappartementen, lofts, luxe torenappartementen, penthouseflats, luxe havenappartementen, gesitueerd rondom een binnenhaven.
De raad stelt dat de bij de woningen beoogde haven, die exclusief is voor de bewoners van de te bouwen woningen, bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit verhoogt.
De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad zich aldus niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beoogde ontwikkeling past binnen deze kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, naar Orca en anderen stellen, de raad bij de voorbereiding van het plan ten onrechte niet is ingegaan op de behoefte aan de beoogde ontwikkeling als geheel, dat wil zeggen de woningbouw in combinatie met de aan te leggen binnenhaven.
Het betoog faalt.
Strijd met het gemeentelijke beleid
7. Orca en anderen betogen dat het plan in strijd met het gemeentelijke beleid, zoals opgenomen in de gemeentelijke Visie Merwedekanaalzone en in het gemeentelijke Kernsportbeleid, is vastgesteld.
7.1. In paragraaf 2.4 van de plantoelichting is ingegaan op het gemeentelijke beleid.
In paragraaf 2.4.2 is ingegaan op de Visie Merwedekanaalzone. In deze paragraaf zijn de uitgangspunten van de visie weergegeven en is ingegaan op de betekenis daarvan voor het plangebied. Als uitgangspunten zijn onder meer vermeld dat het waterrecreatief gebruik in het Merwedekanaal tussen de Muntbrug en de Noordersluis, in tegenstelling tot de rest van de Merwedekanaalzone, niet wordt gestimuleerd, gelet op de betekenis van dat gebied voor het roeien. Daarnaast wordt het gebruik van dat deel van het Merwedekanaal geoptimaliseerd om te kunnen dienen als roeiaccomodatie, zo blijkt uit deze visie.
Daaruit kan - anders dan Orca en anderen kennelijk menen - niet worden afgeleid dat beoogd wordt om ter plaatse geen andere vaaractiviteiten dan roeien toe te staan. Blijkens paragraaf 2.4 van de visie wordt daarin als uitgangspunt een meervoudig gebruik van het Merwedekanaal gehanteerd.
Uit paragraaf 2.4.2 blijkt dat het plangebied in de Visie Merwedekanaalzone behoort tot deelgebied 4 "stedelijk wonen". Hierover is aangegeven dat de zone langs het Merwedekanaal zal transformeren tot stedelijk woongebied. Voor de ruimtelijke en functionele invulling is wonen, eventueel in combinatie met kantoren en/of bedrijvigheid, aangemerkt als hoofdfunctie. De stedelijkheid zal onder meer tot uitdrukking moeten komen in de dichtheid van de bebouwing, de hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte en de functiemenging langs het kanaal. Hierbij wordt het herstel van het karakteristieke profiel langs de Kanaalweg, te weten kanaal, kanaaldijk, water (wetering, sloot) en voorterrein, als een van de uitgangspunten gehanteerd en is de bebouwing georiënteerd op het kanaal, zo vermeldt de plantoelichting.
In paragraaf 2.4.12 is ingegaan op het gemeentelijke Kernsportbeleid. Daargelaten de vraag of aan het Kernsportbeleid ruimtelijk relevante motieven ten grondslag liggen, overweegt de Afdeling dat in dat stuk staat dat de gemeente Utrecht extra investeert in kernsporten. De roeisport is als een van de vijf kernsporten aangewezen binnen de gemeente Utrecht. Volgens de plantoelichting komen verenigingen met een kernsportstatus in aanmerking voor gemeentelijke subsidie en ondersteuning van de kernsport van de vereniging.
7.2. In de reactie op zienswijzen onder punt 2.2, die deel uitmaakt van het besluit tot vaststelling van het plan, heeft de raad zich, ter onderbouwing van het standpunt dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid, op het standpunt gesteld dat het plan slechts beperkte invloed heeft op de mogelijkheden van de roeiers om het kanaal te gebruiken, zodat beoefenaars van de roeisport als gevolg van het plan niet onaanvaardbaar worden beperkt in het gebruik van het Merwedekanaal.
Daarbij heeft de raad er onder meer op gewezen dat in artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder f, van de planregels is opgenomen dat de voor "Water" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "aanlegsteiger" bestemd zijn voor steigers en aanlegvoorzieningen en dat in artikel 6, lid 6.3, onder b, van de planregels is opgenomen dat de steigers en aanlegvoorzieningen in de haven uitsluitend mogen worden gebruikt voor het aanmeren van vaartuigen die eigendom zijn van bewoners van de rondom de haven gelegen woningen. Hiermee is in het plan vastgelegd dat er alleen aanlegvoorzieningen mogen worden aangelegd in de haven zelf (en niet in het Merwedekanaal) en dat deze aanlegvoorzieningen niet mogen worden gebruikt voor het aanmeren van plezierbootjes van derden. Voorts is van belang dat, naar de raad in het verweerschrift heeft vermeld, de haven, gelet op de omvang daarvan, voorziet in een maximum van ongeveer veertien ligplaatsen, waarmee het gebruik van de haven is beperkt.
Verder heeft de raad verklaard dat na overleg tussen Rijkswaterstaat, de roeiverenigingen en de gemeente is besloten om bij de uitgang van de haven meerpalen te plaatsen, waardoor de vaarrichting uit de binnenhaven naar het Merwedekanaal overeenkomt met de vaarrichting van de roeiers. De raad wijst erop dat de kans op aanvaringen hierdoor wordt verkleind. Ter zitting is door de raad toegelicht dat de uitvoering van de plaatsing van de meerpalen is verzekerd.
Voor het overige heeft de raad erop gewezen dat de veiligheid op het Merwedekanaal wordt gewaarborgd door toepassing van het Binnenvaartpolitiereglement, waarin verkeersregels voor de Nederlandse binnenwateren zijn opgenomen. Zo bevat artikel 6.16 van het Binnenvaartpolitiereglement bindende regels over het al dan niet verlenen van voorrang bij het in- en uitvaren van een haven. Ook kunnen ter bevordering van de veiligheid verkeersborden, als bedoeld in bijlage 7 "Verkeerstekens" bij het Binnenvaartpolitiereglement, worden geplaatst.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen Orca en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan is vastgesteld in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
Het betoog faalt.
Strijd met provinciale regels
8. Orca en anderen hebben voorts betoogd dat de raad ten onrechte voor het vaarverkeer geen mobiliteitstoets heeft uitgevoerd, zodat het plan in zoverre in strijd met artikel 1.6 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (Herijking 2016) (hierna: de PRV), is vastgesteld.
8.1. Artikel 1.6 van de PRV, zoals geldende ten tijde van het bestreden besluit, luidt:
"1. De toelichting op een ruimtelijk besluit waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben, een beschrijving van de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen en een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan.
2. Indien uit de in het tweede lid (lees: eerste lid) bedoelde analyse blijkt dat er mogelijk sprake is van knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoernetwerk, wordt een mobiliteitstoets zoals beschreven in de Bijlage Mobiliteitstoets uitgevoerd. Binnen deze mobiliteitstoets worden mogelijke oplossingen voor de geconstateerde knelpunten uitgewerkt, waarbij ook realisatie en financiering van deze maatregelen aan bod komen."
8.2. In de toelichting op artikel 1.6, eerste lid, van de PRV staat dat er in een vroegtijdig stadium (vóór het overleg, maar bij voorkeur al in de planvormingsfase) voor de ruimtelijke ontwikkelingen door middel van een zogenaamde mobiliteitsscan dient te worden nagegaan welke mobiliteitseffecten optreden en of de mobiliteitstoets bij de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling noodzakelijk is. De mobiliteitsscan is bedoeld om:
-op hoofdlijnen inzicht te krijgen in het aantal verplaatsingen dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling tot gevolg heeft;
-inzicht te krijgen in hoe dit zich verhoudt tot het aantal verplaatsingen van reeds bekende toekomstige ontwikkelingen binnen en buiten de gemeente;
-te bepalen of er door het aantal nieuwe of extra verplaatsingen knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen ontstaan of de ruimtelijke ontwikkeling wellicht kansen biedt verkeers- en vervoernetwerken te verbeteren.
Op basis van de scan wordt bepaald of een mobiliteitstoets noodzakelijk is, zo staat in de toelichting op artikel 1.6, tweede lid, van de PRV.
8.3. Uit artikel 1.6 van de PRV en de toelichting daarop volgt dat bij de voorbereiding van het plan een zogenoemde mobiliteitsscan moet worden gemaakt, waarbij inzichtelijk wordt gemaakt of er door het aantal verplaatsingen als gevolg van de beoogde ontwikkeling knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan. Een mobiliteitstoets, als bedoeld in het tweede lid, is pas verplicht als uit de mobiliteitsscan blijkt dat de beoogde ontwikkeling evenbedoelde knelpunten tot gevolg heeft.
8.4. In de Bijlage Mobiliteitstoets bij de PRV wordt specifiek genoemd de mobiliteit ten aanzien van auto's (personen en goederen), openbaar vervoer, fietsen en lopen.
8.5. In het vaststellingsrapport, dat deel uitmaakt van het besluit tot vaststelling van het plan, is ingegaan op de gevolgen van het plan voor het vaarverkeer in het Merwedekanaal. De raad heeft er op gewezen dat het Merwedekanaal hoofdzakelijk recreatief wordt gebruikt.
De Afdeling is van oordeel dat, daargelaten of artikel 1.6 van de PRV van toepassing is op recreatief vaarverkeer, de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beoogde binnenhaven met veertien ligplaatsen niet zal leiden tot een onaanvaardbare toename van het vaarverkeer ter plaatse en dat, gelet op dit aantal ligplaatsen, niet te verwachten is dat zich "knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoernetwerk", als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, van de PRV, zullen voordoen, zodat van de verplichting om een mobiliteitstoets als bedoeld in het tweede lid te verrichten geen sprake is.
Het betoog faalt.
Belangenafweging
9. Orca en anderen hebben tevens betoogd dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom aan het belang van het realiseren van de binnenhaven meer gewicht is toegekend dan aan de belangen van de roeiers. Zij hebben in dat verband onder meer aangevoerd dat de afspraken ter beperking van de gevolgen van het plan voor de roeiverenigingen ten onrechte niet in het plan zijn geborgd.
9.1. De raad wijst erop dat de belangen van Orca en anderen bij de vaststelling van het plan zorgvuldig zijn meegewogen en dat de keuze om meer gewicht toe te kennen aan het belang van het versterken van de woonfunctie dan aan het belang van het optimaliseren van het gebruik van het gedeelte van het Merwedekanaal tussen De Muntbrug en de Noordersluis als roeiaccomodatie uitvoerig is onderbouwd.
Gelet op hetgeen in 7.2 is overwogen acht de Afdeling dit standpunt van de raad niet onredelijk.
De Afdeling overweegt daarbij dat, anders dan Orca en anderen menen, de raad in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien tot het opnemen van een nadere regeling met betrekking tot het aantal ligplaatsen in de binnenhaven. De omvang van de binnenhaven is niet zodanig, dat aannemelijk is dat daarvan door veel meer dan veertien vaartuigen gebruik zal kunnen worden gemaakt. De plaatsing van meerpalen bij de uitgang van de binnenhaven betreft voorts uitvoeringsaspecten van het plan, die in deze procedure niet aan de orde zijn. De Afdeling hecht eraan te benadrukken dat de raad ter zitting heeft verzekerd dat aan het besluit om de meerpalen te plaatsen, uitvoering zal worden gegeven.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad aan het besluit tot vaststelling van het plan een toereikende belangenafweging ten grondslag heeft gelegd.
Het betoog faalt.
Aanleg van de binnenhaven
10. Orca en anderen betogen dat onduidelijk is hoe de binnenhaven zal worden aangelegd, waarbij zij aanvoeren dat de tekeningen en gegevens van de haven niet ter inzage hebben gelegen.
10.1. Overwogen wordt dat aan het plangebied de bestemmingen "Woongebied", "Water", "Verkeer - Verblijfsgebied", "Gemengd" en "Groen" zijn toegekend en dat op de verbeelding de locatie voor deze bestemmingen is weergegeven. De voor "Gemengd" aangewezen gronden zijn bestemd voor: horeca, wonen (al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf dan wel een bed & breakfast), verkeer en verblijfsgebied, water en de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, terrassen, nutsvoorzieningen, water, beschoeiingen, steigers, tuinen, erven en terreinen. In de planregels is vastgelegd welke bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen deze bestemmingen zijn toegestaan. Uit de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, volgt dat de raad bij de planvaststelling voldoende duidelijk heeft vastgelegd hoe de binnenhaven zal worden aangelegd.
Overigens is in de plantoelichting, paragraaf 4.1.2, ingegaan op het stedenbouwkundige plan. Daarin is besproken hoe het beoogde plan zou kunnen worden ingevuld. In die paragraaf is ook afbeelding 4.1 opgenomen, waarop het stedenbouwkundige plan is weergegeven.
Het betoog faalt.
Relativiteit
11. Voor zover hiervoor is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, behoeft het betoog van de raad dat het relativiteitsvereiste aan de vernietiging van dat besluit in de weg staat geen bespreking en heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb van toepassing is.
Slotoverwegingen
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Ramrattansing
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018
240.