ECLI:NL:RVS:2018:3750

Raad van State

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
201508629/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over bestemmingsplan en reparatieplan in Zundert

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert". De zaak betreft een geschil tussen verschillende appellanten, wonend in Rijsbergen en de gemeente Zundert, over de vaststelling van dit bestemmingsplan. De appellanten hebben in eerdere procedures, waaronder een tussenuitspraak van 22 februari 2017, geprotesteerd tegen de gebreken in het besluit van de raad van de gemeente Zundert van 24 augustus 2015. De raad was opgedragen om binnen 26 weken de gebreken te herstellen. In het herstelbesluit van 11 juli 2017 heeft de raad geprobeerd de gebreken te verhelpen door het aanpassingsplan vast te stellen, maar de appellanten hebben opnieuw bezwaar gemaakt.

De Afdeling heeft in haar uitspraak op 28 november 2018 geoordeeld dat het besluit van de raad van 11 juli 2017, voor zover het betreft de uitbreiding van het bouwvlak voor het perceel [locatie 1], in strijd is met de geldende regelgeving. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad niet voldoende heeft aangetoond dat het aanpassingsplan voldoet aan de eisen van zorgvuldig ruimtegebruik en dat de uitbreiding van het bouwperceel niet in overeenstemming is met de eerder vastgestelde verordeningen. De Afdeling heeft het beroep van [appellant sub 1] en anderen gegrond verklaard en het besluit van de raad vernietigd.

Daarnaast heeft de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] en anderen ongegrond verklaard, maar ook hier zijn er tekortkomingen vastgesteld in de wijze waarop de raad de bestemmingen heeft vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in het proces van bestemmingsplanwijzigingen en de noodzaak voor de raad om de belangen van de betrokkenen adequaat te waarborgen.

Uitspraak

201508629/3/R2.
Datum uitspraak: 28 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Rijsbergen, gemeente Zundert,
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], en anderen,
en
de raad van de gemeente Zundert,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:473 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 24 augustus 2015, waarbij het bestemmingsplan "Reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert" is vastgesteld, te herstellen.
Bij besluit van 11 juli 2017 heeft de raad het "Aanpassingsplan reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert" vastgesteld, teneinde de gebreken te herstellen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen daarover een zienswijze naar voren gebracht
De raad heeft een nader verweer ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 13 september 2018, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 2] en anderen, bijgestaan door mr. M.H.P. Bullens, advocaat te Nijmegen,  en de raad, vertegenwoordigd door mr. E. de Koning-Barten en mr. J.J.M. Roelands, zijn verschenen.
Overwegingen
Tussenuitspraak
1.1.     Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] en anderen met betrekking tot het perceel [locatie 1] heeft de Afdeling in 11.6 van de tussenuitspraak vastgesteld dat het reparatieplan ten opzichte van het voorheen vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen" uit 1977 een uitbreiding mogelijk maakt van het bestaande bouwperceel als bedoeld in artikel 1, lid 1.79 van de provinciale Verordening ruimte Noord Brabant, zoals geldende ten tijde van het besluit van 24 augustus 2015 (hierna: Verordening 2014).
De Afdeling overwoog dat de raad niet inzichtelijk had gemaakt dat was voldaan aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Verordening 2014, onderscheidenlijk inhoudende dat voor een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik moet worden gemaakt van een bestaand bouwperceel en uitbreiding daarvan slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen het toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden.
De Afdeling oordeelde voorts dat niet was gebleken dat was voldaan aan de voorwaarde dat de plantoelichting een verantwoording moet bevatten ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, aanhef onder a en b, van de Verordening 2014.
De raad diende derhalve in de toelichting op het reparatieplan voor de daarin voor het perceel [locatie 1] voorziene ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording als bedoeld in artikel 3.1, eerste, tweede en derde lid, van de Verordening, op te nemen, en waarbij het bepaalde in die artikelonderdelen ook in acht wordt genomen, of zo nodig voor dat perceel een andere passende regeling vast te stellen.
1.2.    Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] en anderen met betrekking tot het perceel [locatie 2] heeft de Afdeling in overweging 7.3 van de tussenuitspraak overwogen dat de raad in het reparatieplan voor de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - voormalig agrarisch bedrijf" met betrekking tot de schuur en de gronden op het perceel [locatie 2] ten onrechte niet de regeling heeft opgenomen die was beoogd. De raad diende volgens de tussenuitspraak het plandeel met genoemde aanduiding uit het reparatieplan te verwijderen en voor dat perceel een passende regeling vast te stellen.
De Afdeling heeft voorts overwogen dat het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "bedrijf aan huis" voor het perceel Gelderdonksestraat 7, in de einduitspraak niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Tussenconclusie
2.    Gelet op hetgeen in overweging 11.6 van de tussenuitspraak is overwogen ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel, dat het besluit van 24 augustus 2015, voor zover het betreft het bouwvlak voor het perceel [locatie 1], is genomen in strijd met artikel 3.1, eerste, tweede en derde lid, van de Verordening. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is gegrond. Het besluit van 24 augustus 2015 dient in zoverre te worden vernietigd.
2.1.    Gelet op hetgeen in overweging 7.3 van de tussenuitspraak is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 24 augustus 2015 voor zover het betreft het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - voormalig agrarisch bedrijf" voor het perceel [locatie 2]  is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is gegrond. Het besluit van 24 augustus 2015 dient ook in zoverre te worden vernietigd.
Het herstelbesluit van 11 juli 2017
3.    Ter uitvoering van de in de tussenuitspraak gegeven opdracht heeft de raad bij het herstelbesluit het bouwvlak voor het perceel [locatie 1] verkleind tot ongeveer 1500 m², zijnde volgens hem de omvang die onder het voorheen vigerende planologische regime was toegestaan. Hierbij heeft de raad aangesloten bij het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening van 27 september 2016, dat in het kader van de vaststelling van het reparatieplan aan de Afdeling is uitgebracht (hierna: deskundigenbericht). Volgens de raad houdt het aanpassingsplan ten opzichte van de omvang van het oude bouwvlak een vormverandering in of, uitsluitend wat betreft de aanbouw aan de bestaande schuur, een geringe uitbreiding zonder impact op het landschap.
Voor het geval moet worden uitgegaan van een vormverandering, heeft de raad verwezen naar de regionale notitie "Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant" van 18 december 2014 (hierna: het Afsprakenkader), dat is vastgesteld in het Regionaal Ruimtelijk Overleg tussen de provincie en de gemeenten in West-Brabant. De ruimtelijke ontwikkeling valt volgens de raad in categorie 1 van het Afsprakenkader, omdat er nauwelijks tot geen sprake is van landschappelijke invloed.
3.1.    Voorts heeft de raad met betrekking tot het perceel [locatie 2] in het herstelbesluit vermeld, dat is beoogd om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het uitgangspunt in het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2012, dat percelen met een agrarische bedrijfsbestemming waar geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaatsvinden en meer dan 200 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig is, worden aangeduid als "voormalig agrarisch bedrijf". Achtergrond was daarbij volgens de raad de wens om de sloop te kunnen reguleren als op enig moment voor een definitieve burgerwoonbestemming zou worden gekozen, maar ook om de mogelijkheden voor een andere vorm van gebruik open te houden.
Gelet hierop en vanuit een oogpunt van gelijkheid ten opzichte van andere percelen in het buitengebied die aangeduid zijn als "voormalig agrarisch bedrijf", heeft de raad de aanduiding opnieuw aan het perceel toegekend en het bijbehorende artikel 4, lid 4.5.4, onder c, van de planregels aangevuld.
De raad heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de vernietiging door de Afdeling van de desbetreffende aanduiding uitsluitend was gelegen in de onzekerheid omtrent het toegestane gebruik van de schuur en de overige gronden binnen de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - voormalig agrarisch bedrijf", zodat de tussenuitspraak niet aan het opnemen daarvan in de weg staat.
4.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
Het herstelbesluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding.
De nieuwe planregels
5.    De relevante planregels, zoals deze luiden na het besluit van 11 juli 2017, zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak. Voor de overige van toepassing zijnde regelgeving - voor zover niet in deze uitspraak of de bijlage opgenomen - wordt hier kortheidshalve verwezen naar de tussenuitspraak.
Zienswijze van [appellant sub 1] en anderen; perceel [locatie 1]
6.    [appellant sub 1] en anderen betogen in de eerste plaats dat het aanpassingsplan niet voldoet aan het beginsel van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onder a, van de Verordening, omdat sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een bestaand bouwperceel. Daartoe voeren zij aan dat een agrarisch perceel op afstand niet als bouwperceel in de zin van de Verordening 2014 of van bouwblok in de zin van de Verordening 2012 - waarbij de Verordening 2014 aansluit - kan worden aangemerkt. Zij hebben in dit verband verwezen naar de toelichting op artikel 1, lid 1.20 (thans lid 1.22) van de Verordening 2014.
[appellant sub 1] en anderen hebben voorts aangevoerd dat - voor zover al kan worden uitgegaan van een bestaand bouwperceel - dat perceel in het aanpassingsplan met ongeveer 1500 m² niet is teruggebracht tot de omvang die onder het voorheen vigerende regime was toegestaan, zodat de raad bij het herstelbesluit van een forse uitbreiding van het bestaande bouwperceel had moeten uitgaan in plaats van louter een vormverandering of ondergeschikte uitbreiding zonder impact op het landschap.
Voorts is volgens hen daarbij niet voldaan aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik in artikel 3.1, tweede lid, onder b, van de Verordening 2014, dat voor uitbreiding buiten het onder het vorige planologische regime toegestane ruimtebeslag een financiële, juridische en feitelijke noodzaak moet bestaan.
6.1.    Ingevolge artikel 1, lid 1.22, van de Verordening 2014 wordt onder bouwperceel verstaan: aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.
Onder artikel 1, lid 1.19, van de Verordening 2012 werd onder bouwblok verstaan: aaneengesloten terrein, waarbinnen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen ten behoeve van eenzelfde bestemming worden geconcentreerd.
6.2.    De Afdeling overweegt dat in genoemde artikelleden, noch elders in de Verordening 2014 of 2012 staat dat een agrarisch perceel op afstand niet onder de definitie van bouwperceel of bouwblok zou kunnen vallen. Volgens de toelichting op toen nog artikel 1, lid 1.20, van de Verordening 2014 is met de wijziging in de terminologie geen wijziging van het beleid beoogd dat een compacte bestemming moet worden gelegd waarbinnen de bebouwing en bouwwerken geconcentreerd worden. Naar het oordeel van de Afdeling moet genoemd beleidsuitgangspunt zo worden gelezen dat dit erop gericht is bebouwing binnen één perceel zoveel mogelijk te concentreren. Dat een agrarisch perceel op afstand niet onder de definitie van bouwperceel of bouwblok zou kunnen vallen omdat de bebouwing ten behoeve van één bedrijf bij de toekenning van die aanduiding op twee locaties mag worden opgericht, kan daaruit naar het oordeel van de Afdeling niet worden afgeleid. Daartoe wijst de Afdeling er tevens op dat ook bouwblokken op afstand een bouwperceel kunnen vormen, waarbij de bouwvlakken door een koppelteken aaneengesloten zijn. In het voorliggende geval wordt die koppeling bewerkstelligd door de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hoort bij elders gevestigd agrarisch bedrijf".
Overigens is het perceel aan de [locatie 1] in 11.6 van de tussenuitspraak impliciet als een (bestaand) bouwperceel aangemerkt.
Het betoog faalt.
6.3.    De Afdeling overweegt voorts dat bij de vaststelling van de omvang van het bestaande bouwperceel ten onrechte de strook grond aan de westkant van het perceel is betrokken waarvan in de tussenuitspraak, in navolging van het deskundigenbericht, met betrekking tot het reparatieplan is geconstateerd dat deze een verruiming betekent ten opzichte van het voorheen geldende plan. Zoals in 11.6 van de tussenuitspraak op dit punt is overwogen, betreft het hier een strook grond aan de westkant van 3 à 7 m over een lengte van ongeveer 48,25 en 53,75 m. Deze strook is in het aanpassingsplan opnieuw bij de berekening van de omvang van het bestaande bouwvlak betrokken.
Niet is gebleken dat deze uitbreiding is gecompenseerd door  verkleining van andere delen van het bouwvlak. Daarbij wijst de Afdeling er onder meer op dat een verkleining van de omvang van het bouwvlak ten opzichte van het bouwvlak in het reparatieplan daarbij niet relevant is, nu voor de toets aan artikel 3.1, tweede lid, onder b, van de Verordening 2014 het voorgenomen ruimtebeslag moet worden vergeleken met het daarvoor vigerende plan "Buitengebied Rijsbergen" uit 1977.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat het aanpassingsplan een uitbreiding van het bestaande bouwperceel inhoudt.
Vast staat dat in de plantoelichting van het aanpassingsplan opnieuw niet inzichtelijk is gemaakt dat is voldaan aan de eis in artikel 3.1, tweede lid, onder b, van de Verordening 2014, dat uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan, mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden.
Met betrekking tot het Afsprakenkader stelt de Afdeling voorop dat daarmee uitsluitend is beoogd gemeenten een handleiding te bieden voor de toepassing van artikel 3.2 van de Verordening 2014, dat ziet op kwaliteitsverbetering van het landschap. Voor zover de raad heeft beoogd bij het Afsprakenkader aan te sluiten wat betreft de landschappelijke inpassing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder a, van de Verordening 2014, overweegt de Afdeling dat - zoals hiervoor is overwogen - de raad daarbij is uitgegaan van een onjuiste vaststelling van de aard en de omvang van de voorgenomen uitbreiding, zodat de raad reeds daarom ten onrechte bij het Afsprakenkader heeft aangesloten.
Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de raad met betrekking tot het perceel [locatie 1] geen uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak. Het betoog slaagt.
Conclusie en proceskosten
7.    Uit het voorgaande vloeit voort dat het besluit van 11 juli 2017, voor zover het betreft de uitbreiding van het bouwvlak voor het perceel [locatie 1] ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen" uit 1977, in strijd met artikel 3.1, tweede lid, onder b, van de Verordening is vastgesteld. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van 11 juli 2017  is gegrond en het besluit dient derhalve in zoverre te worden vernietigd.
7.1.    Ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. Daarbij stelt de Afdeling vast dat [appellant sub 1] in beroep mede zijn eigen belangen heeft behartigd. Van door een derde verleende rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, is geen sprake. Van andere gemaakte kosten is niet gebleken.
Zienswijze [appellant sub 2] en anderen; perceel [locatie 2]
8.    [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat bij het bestreden besluit in strijd met de opdracht in de tussenuitspraak de aan het perceel [locatie 2] toegekende aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-voormalig agrarisch bedrijf" niet heeft verwijderd en voor het perceel voorts geen passende regeling heeft vastgesteld.
Zij voeren daartoe aan dat het begrip "voormalig agrarisch bedrijf" in de planregels niet is gedefinieerd en dat slechts uit artikel 4, lid 4.5.4, onder c, van de planregels kan worden afgeleid dat beoogd is een woonbestemming op te leggen. Naar de mening van [appellant sub 2] en anderen is dit een ongeoorloofde wijze om een woonbestemming toe te kennen en leidt dit bovendien tot een onduidelijke en tegenstrijdige situatie omdat ook bepalingen omtrent de bestemming "Wonen" in artikel 22 van de planregels zijn vastgelegd.
[appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat artikel 4, lid 4.7.6, van de planregels de mogelijkheid bevat om de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - voormalig agrarisch bedrijf"  met betrekking tot het perceel [locatie 2] te wijzigen in een bedrijfsbestemming. Hiermee worden de bepalingen van de Verordening met betrekking tot de vestiging van bedrijven in het buitengebied omzeild en is geen goede invulling gegeven aan de tussenuitspraak, aldus [appellant sub 2] en anderen.
8.1.    In de tussenuitspraak is in 7.3 overwogen dat de raad in het reparatieplan voor het perceel [locatie 2], anders dan beoogd, niet had vastgelegd dat de schuur op het perceel en de overige gronden uitsluitend mochten worden gebruikt ten dienste van het wonen op het perceel. Het gebrek dat de Afdeling daarbij constateerde was dat het toegestane gebruik van de voormalige agrarische bedrijfswoning als (burger)woning op het perceel weliswaar afdoende was geregeld in artikel 4, lid 4.5.4, aanhef en onder c, van de planregels, maar dat dat niet gold voor het gebruik van de schuur en de overige gronden, zodat op dat punt een rechtsonzekere situatie was ontstaan.
8.2.    Vooropgesteld moet worden dat uit de tussenuitspraak niet volgt dat de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - voormalig agrarisch bedrijf" niet opnieuw zou mogen worden vastgelegd. Doel van de opdracht tot verwijdering van de aanduiding was de raad in de gelegenheid te stellen om voor het gebruik van de schuur en de overige gronden een ook vanuit het oogpunt van rechtszekerheid voldoende regeling vast te stellen.
In het aanpassingsbesluit heeft de raad artikel 4, lid 4.5.4, onder c, van de planregels zodanig aangevuld dat dit artikel nu luidt:
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
c. elke vorm van gebruik anders dan het wonen in de voormalige agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - voormalig agrarisch bedrijf", waarbij de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en de gronden bij de voormalige agrarische bedrijfswoning ook enkel ten behoeve van en ondergeschikt aan het wonen mogen worden gebruikt.
Het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat deze planregel de toets der kritiek niet kan doorstaan omdat het begrip "voormalig agrarisch bedrijf" in de planregels niet is gedefinieerd en dat in dit artikel vastleggen van een woonbestemming leidt tot onduidelijkheid en tegenstrijdigheden met artikel 22 van de planregels met betrekking tot "Wonen", faalt. De Afdeling heeft de regeling in artikel 4, lid 4.5.4, onder c, immers evenmin ontoereikend geacht voor zover deze zag op het gebruik van de voormalige agrarische bedrijfswoning als (burger)woning.
Ter zitting hebben [appellant sub 2] en anderen naar voren gebracht dat gebruik van de schuur gezien de omvang daarvan ten dienste van het wonen op het perceel niet realistisch is en dat zij bevreesd zijn voor uitbreiding van de schuur en het gebruik daarvan ten behoeve van het naastgelegen bedrijf. Zij bepleiten derhalve dat in het plan een concrete bedrijfsbestemming aan de schuur en de gronden wordt toegekend, waarbij wordt bepaald dat deze in de toekomst niet zal kunnen worden gewijzigd.
De Afdeling overweegt dat een in een bestemmingsplan op te nemen permanent verbod om een bestemming te wijzigingen en welk verbod zich in opvolgende bestemmingsplannen zou moeten worden gecontinueerd, zich niet verdraagt met het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening.
Zij is voorts van oordeel dat de raad er onder de gegeven omstandigheden voor heeft kunnen kiezen om, door middel van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - voormalig agrarisch bedrijf", het gebruik van de schuur en gronden te beperken tot gebruik ten behoeve van en ondergeschikt aan het wonen. De raad heeft daarbij betekenis mogen toekennen aan de systematiek van het plan, die inhoudt dat aan alle niet meer voor agrarische doeleinden in gebruik zijnde bedrijfslocaties met meer dan 200 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen dezelfde aanduiding wordt toegekend, om met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4, lid 4.7.6, van de planregels de sloop van overtollige bebouwing te verzekeren in het geval voor een dergelijk voormalig agrarisch perceel een nieuwe economische drager is gevonden. Niet valt in te zien waarom bij de toepassing van die wijzigingsbevoegdheid de naleving van de bepalingen in de Verordening 2014 omtrent vestiging van een niet-agrarische functie ter plaatse, onder meer die als opgenomen is in artikel 7.10, met betrekking tot de toegestane omvang daarvan, niet door middel van handhaving zou kunnen worden verzekerd.
Het betoog faalt.
8.3.    Voor zover het beroep van [appellant sub 2] en anderen zich richt tegen de wijzigingsbevoegdheid zelf in artikel 4, lid 4.7.6, van de planregels overweegt de Afdeling, dat zij op dit punt met hun zienswijze hun beroepsgronden hebben uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Het aanpassingsplan is op deze punten niet anders dan het reparatieplan. Niet is gebleken dat [appellant sub 2] en anderen dit betoog redelijkerwijze niet eerder naar voren hadden kunnen brengen. Dit betekent dat de zienswijze op dit punt buiten inhoudelijke bespreking moet blijven. Hetzelfde geldt voor de (overige) afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden in artikel 4, lid 4.6 en lid 4.7 van de planregels.
Conclusie en proceskosten
9.    Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van de raad van 11 juli 2017 ongegrond.
9.1.    De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Zundert van 24 augustus 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert" met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "bedrijf aan huis" voor het perceel Gelderdonksestraat 7, niet-ontvankelijk;
II.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en anderen voor het overige tegen het besluit van de raad van de gemeente Zundert van 24 augustus 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert" gegrond;
III.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zundert van 24 augustus 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert" met betrekking tot:
- het bouwvlak van het perceel [locatie 1], voor zover dat afwijkt van het bouwvlak zoals dat is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen" uit 1977;
- het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - voormalig agrarisch bedrijf" voor het perceel [locatie 2];
IV.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Zundert van 11 juli 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Aanpassingsplan reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert" gegrond;
V.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zundert van 11 juli 2017  tot vaststelling van het bestemmingsplan "Aanpassingsplan reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert" met betrekking tot het westelijk deel van het bouwvlak van het perceel [locatie 1], voor zover dat afwijkt van het bouwvlak zoals dat is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen" uit 1977;
VI.    verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Zundert van 11 juli 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Aanpassingsplan reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert" ongegrond;
VII.    draagt de raad van de gemeente Zundert op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak in 6.3 is overwogen een nieuw besluit te nemen;
VIII.    veroordeelt de raad van de gemeente Zundert tot vergoeding van de bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.753,50 (zegge: zeventienhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IX.    gelast dat de raad van de gemeente Zundert aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht  ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 1] en anderen en € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) voor [appellant sub 2] en anderen vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Zijlstra
voorzitter    griffier    Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018
240. BIJLAGE
Regels, deel uitmakende van het 'Aanpassingsplan reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert'.
(-)
Artikel 4 uit het reparatieplan is onverminderd van toepassing behoudens onderstaande bepalingen.
In artikel 4 komt 4.5.4 sub c. als volgt te luiden:
c. elke vorm van gebruik anders dan het wonen in de voormalige agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voormalig agrarisch bedrijf', waarbij de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en de gronden behorende bij de voormalige agrarische bedrijfswoning ook enkel ten behoeve van en ondergeschikt aan het wonen mogen worden gebruikt;
Artikel 5 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het "Aanpassingsplan reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert".
Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant zoals geldend ten tijde van het bestreden besluit
7.10 Niet-agrarische functies
"1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied kan voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie, anders dan bepaald in de artikelen 7.7 tot en met artikel 7.9 mits:
a. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m2 bedraagt;
b. dit bijdraagt en past binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied als bedoeld in artikel 7.1;
c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
e. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
f. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
g. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
h. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
i. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.
(-).