ECLI:NL:RVS:2018:3755
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 31 januari 2017 een aanvraag van de referent om een machtiging tot voorlopig verblijf voor de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 11 oktober 2017. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, heeft op 20 september 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek geen verdere strekking heeft dan te bepalen dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven, en heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 16 november 2018.