ECLI:NL:RVS:2018:3768

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
201807397/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 augustus 2018. De rechtbank had eerder de beroepen van de vreemdelingen tegen hun vreemdelingenbewaring, die op 28 juni 2018 was opgelegd, ongegrond verklaard en verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De vreemdelingen zijn in vreemdelingenbewaring gesteld in het kader van hun asielprocedure.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 19 november 2018 uitspraak gedaan. De vreemdelingen klaagden in hun eerste grief dat de rechtbank een aantal beroepsgronden niet had besproken. De Afdeling kon echter geen oordeel geven over deze grief, omdat het proces-verbaal van de zitting of de zittingsaantekeningen ontbraken. Hierdoor was het niet mogelijk om na te gaan of de vreemdelingen in eerste aanleg relevante beroepsgronden hadden aangevoerd.

De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep kennelijk gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De zaken werden terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling. Tevens werd de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in verband met de behandeling van het hoger beroep waren opgekomen, tot een bedrag van € 501,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201807397/1/V3.
Datum uitspraak: 19 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 augustus 2018 in zaken nrs. NL18.12284, NL18.12285, NL18.12649, NL18.12650 en NL18.12651 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 28 juni 2018 zijn de vreemdelingen in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 30 augustus 2018 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In hun eerste grief klagen de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte in de aangevallen uitspraak een aantal beroepsgronden niet heeft besproken.
2.    Bij faxbericht van 4 oktober 2018 heeft de rechtbank de Afdeling, naar aanleiding van haar verzoek om toezending van het proces-verbaal van de zitting dan wel de zittingsaantekeningen, te kennen gegeven dat de zittingsaantekeningen in het ongerede zijn geraakt.
3.    De Afdeling kan geen oordeel geven over de grief dat de rechtbank ten onrechte een aantal beroepsgronden niet heeft besproken, omdat zij zonder het proces-verbaal van de zitting dan wel de zittingsaantekeningen niet kan nagaan of de vreemdelingen in eerste aanleg beroepsgronden hebben aangevoerd die de rechtbank ten onrechte onbesproken heeft gelaten.
4.    Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Wat de vreemdelingen in de tweede en derde grief aanvoeren, behoeft geen bespreking. De Afdeling zal de zaken terugwijzen naar de rechtbank om opnieuw door haar te worden behandeld. Hierbij is van belang dat de maatregelen van bewaring op 7 juli 2018 zijn opgeheven omdat de vreemdelingen zijn uitgezet.
5.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 augustus 2018 in zaken nrs. NL18.12284, NL18.12285, NL18.12649, NL18.12650 en NL18.12651;
III.    wijst de zaken naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bechinka
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2018
371-848.