ECLI:NL:RVS:2018:3778

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
201801445/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

Op 21 november 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellante] en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college wegens het onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag. Het college had op 8 september 2017 besloten om bestuursdwang toe te passen en legde een kostenbedrag van € 126,00 op aan [appellante].

[appellante] had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 15 januari 2018 ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 oktober 2018 heeft het college, vertegenwoordigd door mr. S. Imazouine en B. Kaptein-van Beest, de zaak toegelicht.

De Afdeling overwoog dat [appellante] niet betwistte dat zij de huisvuilzak onjuist had aangeboden, maar dat zij het niet eens was met de kosten die aan haar in rekening waren gebracht. De Afdeling oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat de kosten voor de bestuursdwang voor rekening van [appellante] kwamen, en dat het college niet in redelijkheid had kunnen besluiten om de kosten niet gelijkelijk te verdelen over alle overtreders. Het beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201801445/1/A1.
Datum uitspraak: 21 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2017 heeft het college zijn beslissing om op 5 september 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 15 januari 2018 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Imazouine en B. Kaptein-van Beest, is verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 5 september 2017 naast een aangewezen inzamelvoorziening aan de Dr. Lelykade ter hoogte van nr. 48 (hierna: de containers) is aangetroffen. Omdat in de huisvuilzak een poststuk met de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, heeft het college haar in het besluit van 8 september 2017 als overtreder van artikel 9 van de Afvalstoffenverordening aangemerkt. [appellante] betwist niet dat zij, door de huisvuilzak naast de containers te plaatsen, artikel 9 van de Afvalstoffenverordening heeft overtreden. Zij kan zich er echter niet mee verenigen dat het college kosten voor het verwijderen van de huisvuilzak bij haar in rekening heeft gebracht.
2.    [appellante] betoogt dat het college ervan had moeten afzien te bepalen dat een gedeelte van de kosten van de toegepaste bestuursdwang voor haar rekening komt. Daartoe voert zij aan dat bewoners in Scheveningen na sluiting van een afvalbrengstation zijn aangewezen op containers, die regelmatig vol zitten. Bij het wegbrengen van de huisvuilzak waren volgens haar ten minste 20 huisvuilzakken naast de containers geplaatst. Zij stelt dat zij ervan mocht uitgaan dat de gemeente deze spoedig zou verwijderen, zodat het geen probleem was wanneer zij haar huisvuilzak hier bij plaatste. Verder voert zij aan dat op de containers geen waarschuwing is vermeld dat het daarnaast plaatsen van een huisvuilzak kan leiden tot het in rekening brengen van kosten voor het verwijderen daarvan.
2.1.    Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die huisvuil ter inzameling aanbiedt om dit op juiste wijze te doen. Zoals het college ter zitting naar voren heeft gebracht, worden bewoners over het juiste gebruik van containers geïnformeerd via bewonersbrieven, via de gemeentelijke website en via stickers op containers. De omstandigheid dat de containers in dit geval vol waren en al veel huisvuilzakken naast de containers waren geplaatst, doet niet af aan de verplichting van [appellante] om de huisvuilzak in overeenstemming met de daarvoor geldende regels ter inzameling aan te bieden. Voor zover, zoals [appellante] stelt, niet op de containers was vermeld dat het daarnaast plaatsen van een huisvuilzak kan leiden tot het in rekening brengen van kosten, ontsloeg ook dat haar niet van die verplichting. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat degene die huisvuil naar een container brengt, wanneer deze vol of niet toegankelijk is, kan uitwijken naar een andere container of het huisvuil terug naar huis kan nemen teneinde het op een ander moment naar de container te brengen. [appellante] heeft dan ook geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor haar rekening komt.
Het betoog faalt.
3.    [appellante] betoogt dat het college de kosten voor het verwijderen van de naast de containers geplaatste huisvuilzakken ten onrechte geheel bij haar in rekening heeft gebracht, in plaats van deze kosten gelijkelijk te verdelen over alle personen die een huisvuilzak naast de containers hebben geplaatst. Volgens haar had het college de kosten van € 126,00 slechts voor een twintigste deel bij haar in rekening mogen brengen.
3.1.    Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
3.2.    Ter zitting heeft het college naar voren gebracht dat op 5 september 2017 verschillende huisvuilzakken naast de containers zijn aangetroffen. Veertien daarvan waren te herleiden tot personen. In deze gevallen zijn kosten van toepassing van bestuursdwang in rekening gebracht.
In het besluit van 15 januari 2018 staat dat de kosten voor het verwijderen, onderzoeken en afvoeren van een huisvuilzak of doos en de administratieve kosten in totaal € 194,00 bedragen, waarvan bij een eerste overtreding € 126,00 in rekening wordt gebracht. Bij het besluit heeft het college een berekening van de kosten voor het verwijderen van onjuist aangeboden huisvuil per huisvuilzak gevoegd. Deze berekening heeft dus geen betrekking op de verwijdering van alle naast de containers aangetroffen huisvuilzakken tezamen. De kosten per afzonderlijke huisvuilzak bestaan niet alleen uit de kosten voor het ophalen en verwijderen van de huisvuilzak, maar ook uit onder meer de kosten voor het onderzoeken van de inhoud van de huisvuilzak, het opstellen van een rapportage, het raadplegen van de gemeentelijke basisadministratie aan de hand van aangetroffen gegevens, het beoordelen of kosten kunnen worden verhaald en het opstellen en versturen van een kostenbeschikking. Aan de hand van de per onjuist aangeboden huisvuilzak bestede tijd aan de werkzaamheden en het daarbij gehanteerde uurtarief is het bedrag van in totaal € 194,00 inzichtelijk gemaakt. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bij haar voor een bedrag van € 126,00 in rekening gebrachte gedeelte van die kosten in verband met de van haar afkomstige onjuist aangeboden huisvuilzak niettemin onredelijk hoog is.
Het betoog faalt.
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Witsen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018
727.