201801106/1/A1.
Datum uitspraak: 21 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting Begeleid Wonen Drenthe, gevestigd te Emmen, (hierna: de stichting) en [appellanten A], beiden wonend te Emmen, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant A]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 30 januari 2018 in zaken nrs. 17/4131 en 18/1 in het geding tussen:
de stichting en [appellant A]
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2016 heeft het college de stichting lasten onder dwangsom opgelegd ten aanzien van het gebruik van het perceel Waanderweg 72 te Emmen.
Bij besluit van 12 oktober 2017 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2018 heeft de rechtbank het door de stichting en [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de stichting en [appellant A] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2018, waar de stichting en [appellant A], vertegenwoordigd door mr. W.M. de Boer, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door A. Haan en
ing. F. de Jonge, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De stichting biedt op het perceel Waanderweg 72 te Emmen 24-uurs zorg aan jonggehandicapten, welke zorg bestaat uit onder meer begeleid wonen en dagbesteding. Volgens het college is dat in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Emmen, bedrijvenpark Waanderveld". Daarom heeft het college aan de stichting lasten onder dwangsom opgelegd. De lasten houden in dat de volgende activiteiten worden gestaakt en gestaakt gehouden:
a. het begeleid wonen van jonggehandicapten in de bedrijfswoning en de bedrijfsloods;
b. het aanbieden van dagbesteding aan jonggehandicapten;
c. het kloven van hout;
d. het houden van dieren als vorm van dagbesteding;
en dat:
e. de twee slaapplaatsen uit de bedrijfsloods op het perceel worden verwijderd en verwijderd gehouden.
Voor elke last is een afzonderlijke dwangsom opgelegd, die wordt verbeurd per week of deel van een week dat de desbetreffende overtreding voortduurt.
2. De stichting en [appellant A] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat niet alle activiteiten van de stichting in strijd zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank had de verschillende activiteiten die op het perceel plaatsvinden los van elkaar moeten beoordelen en niet als één vorm van bedrijvigheid. Een aantal activiteiten valt onder het type bedrijvigheid dat is opgenomen in de staat van inrichtingen (bijlage 1 van het bestemmingsplan) zodat daarvoor geen lasten onder dwangsom kunnen worden opgelegd. De staat van inrichtingen is geen limitatieve lijst en de nachtopvang is inmiddels gestaakt, aldus de stichting en [appellant A]. Ter ondersteuning van hun betoog verwijzen zij naar de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1814. 2.1. In het bestemmingsplan "Emmen, bedrijvenpark Waanderveld" heeft het perceel Waanderweg 27 de bestemming "Bedrijf - Wonen - Werken 1".
Op grond van artikel 7.1 van de planregels zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor bedrijven tot en met milieucategorie 2, zoals bedoeld in de staat van inrichtingen (bijlage 1 bij het bestemmingsplan) en voor bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken. De staat van inrichtingen is een lijst van typen bedrijven, gerubriceerd naar SBI-code, die zijn toegestaan binnen het plangebied. Het gaat dus om de vraag of de zorginstelling van de stichting kan worden aangemerkt als één van de typen bedrijven tot en met milieucategorie 2 die zijn opgenomen in de staat van inrichtingen. Daarbij moeten alle door de stichting uitgevoerde en uit te voeren activiteiten in onderling verband en als één geheel worden beoordeeld. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de verschillende, afzonderlijke activiteiten die op het perceel plaatsvinden niet los van elkaar behoren te worden beoordeeld, maar dat deze activiteiten hebben te gelden als één vorm van bedrijvigheid. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de zorginstelling van de stichting niet behoort tot één van de typen bedrijven tot en met milieucategorie 2 die zijn opgenomen in de staat van inrichtingen. Verder is in het bestemmingsplan - anders dan de stichting en [appellant A] stellen - de staat van inrichtingen als een limitatieve lijst opgenomen. Dit blijkt onder meer uit artikel 7.5.1 van de planvoorschriften, op grond waarvan een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van artikel 7.1 ten behoeve van andere bedrijven die in aard en omvang gelijk zijn aan milieucategorie 2-bedrjiven.
De uitspraak van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1814, waarnaar de stichting en [appellant A] verwijzen, leidt niet tot een ander oordeel. Die uitspraak gaat over het vaststellen van een bestemmingsplan waarin een lijst van toegestane categorieën bedrijfsactiviteiten is opgenomen. Indien een individuele activiteit niet is opgenomen betekent dit niet dat deze planologisch niet is toegestaan; zolang de activiteit past binnen de opgenomen categorie, is deze individuele activiteit toegestaan, aldus de Afdeling in die uitspraak. De uitspraak laat onverlet dat een bedrijvigheid als één geheel moet worden getoetst en dat de door de stichting geëxploiteerde zorginstelling niet is te rangschikken onder de typen bedrijven tot en met milieucategorie 2 die zijn opgenomen in de limitatieve opsomming van typen bedrijven in de staat van inrichtingen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de zorginstelling van de stichting in strijd is met het bestemmingsplan. De door de stichting en [appellant A] gestelde omstandigheid dat inmiddels de nachtopvang is beëindigd, maakt ten slotte niet dat de lasten ten onrechte zijn opgelegd. Het gaat om de vraag of ten tijde van het opleggen van de lasten sprake was van een overtreding, hetgeen het geval was.
Het betoog faalt.
3. De stichting en [appellant A] betogen dat het bewonen van de bedrijfswoning door twee jonggehandicapten kan worden aangemerkt als het gebruik van een bedrijfswoning dat planologisch is toegestaan. Die bewoning hangt samen met het aanbieden van dagverblijf dat onder de categorie 'Gezondheids- en welzijnszorg' van de staat van inrichtingen kan worden geschaard, aldus de stichting en [appellant A].
3.1. Het betoog faalt. Zoals onder 2.1 is overwogen moeten de activiteiten van de stichting als één geheel worden aangemerkt en getoetst aan de staat van inrichtingen. Nu de zorginstelling planologisch niet is toegestaan kan er geen sprake zijn van een toegestaan gebruik van een bedrijfswoning.
4. De stichting en [appellant A] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 6 december 2016 in strijd is met de rechtszekerheid omdat niet duidelijk is wanneer een dwangsom wordt verbeurd.
4.1. In het besluit van 6 december 2016 is vermeld dat een dwangsom wordt verbeurd per week of deel van een week dat de overtredingen voortduren. Dit betekent dat na het verbeuren van een dwangsom vanwege het voortduren van een overtreding eerst zeven dagen later opnieuw een dwangsom vanwege het voortduren van diezelfde overtreding kan worden verbeurd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het besluit op dit punt niet in strijd is met de rechtszekerheid.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018
190-757.