201703905/1/R1.
Datum uitspraak: 7 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Wormer, gemeente Wormerland,
2. [appellant sub 2] en anderen, wonend te Wormer, gemeente Wormerland (hierna gezamenlijk: [appellant sub 2] en anderen),
en
de raad van de gemeente Wormerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Woonkern Wormer en Lint" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2017, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 2] en anderen, bijgestaan door mr. R.A.J. Zomer, advocaat te Oosterhout, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Janssen, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door A.M.C. Warmenhoven, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting Verenigingsgebouw en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. R. Ridder, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan is een actualisatie van de bestemmingsplannen met betrekking tot de woonwijken en het centrum van Wormer en voor de lintbebouwing die hieraan grenst. Het plan is in hoofdzaak conserverend van aard. Een tweetal ontwikkelingen - waaronder de [locatie 2] - wordt in het plan meegenomen.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 1]
Inleiding
3. Het beroep van [appellant sub 1] ziet op het perceel [locatie 1]. Het voorste deel van het perceel is gelegen aan de weg en heeft een woonbestemming. Hierop staat een burgerwoning, waarin [appellant sub 1] woont, en een schuur. Het achter gelegen deel van het perceel heeft de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". Hierop staat een loods, welke deels in gebruik is als dierenverblijf en deels als bedrijfsruimte. De grond gelegen achter de loods is deels verhard en deels in gebruik als weiland.
Agrarisch bouwvlak
4. [appellant sub 1] voert aan dat de raad ten onrechte het agrarisch bouwvlak waarop zijn loods staat niet heeft vergroot tot 15 m voorbij de achterzijde van de bestaande loods. [appellant sub 1] stelt dat de provincie Noord- Holland in haar Natuurbeheerplan per abuis zijn perceel heeft aangemerkt als natuur. Inmiddels heeft de provincie deze omissie hersteld door zijn perceel aan te merken als agrarisch, aldus [appellant sub 1]. [appellant sub 1] stelt dat de raad de omissie van de provincie Noord-Holland heeft overgenomen door in 2007 aan het achterste deel van zijn perceel de bestemming "Natuur" toe te kennen en aan het voorste deel van zijn perceel de bestemming "Wonen", terwijl de raad ervan op de hoogte was dat er geen natuur aanwezig is op zijn perceel. Het gevolg van deze fout is dat zijn bouwvlak in 2007 kleiner is gemaakt, aldus [appellant sub 1]. Indien deze fout niet zou zijn gemaakt dan zouden volgens [appellant sub 1] aan zijn perceel dezelfde bouwrechten zijn toegekend als onder het planologisch regime dat gold voor de planherziening in 2007, toen zijn gehele perceel een agrarische bestemming had en bestond uit één groot bouwvlak. [appellant sub 1] wijst in verband met het voorgaande op het door hem op 9 maart 2016 ingediende vooroverlegplan voor het uitbreiden van de bestaande loods. Verder bevreemdt het [appellant sub 1] dat de verhardingen rond zijn schuur door de beperkte omvang van het bouwvlak niet in het bouwvlak zijn opgenomen.
4.1. Op de verbeelding is aan een deel van het perceel de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" toegekend.
In het plan is het volgende bepaald:
"Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. grondgebonden agrarisch bedrijfsvoering, (…);
(…)
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven en onbebouwde gronden.
3.2 bouwregels
3.2.1 bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, met uitzondering van kassen, tunnelkassen en/of torensilo’s, gelden de volgende regels:
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
(…)."
4.2. De Afdeling overweegt dat in deze procedure alleen het besluit van de raad tot vaststelling van onderhavig plan ter beoordeling staat. De vraag of er een fout is gemaakt bij de planherziening in 2007 kan in deze procedure derhalve niet aan de orde komen.
De Afdeling stelt vast dat de volgens [appellant sub 1] foutieve bestemming "Natuur" inmiddels is gewijzigd in de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en de feitelijke situatie als zodanig is bestemd. Verder stelt de Afdeling vast dat [appellant sub 1] zijn loods, gelet op artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels, niet kan uitbreiden buiten het bouwvlak.
Ten aanzien van de bouwrechten die [appellant sub 1] meent te ontlenen aan het planologisch regime dat gold voor de planherziening in 2007 overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat het niet in het belang is van een goede ruimtelijke ordening om het grotere agrarische bouwperceel van voor de planherziening in 2007 terug te brengen. De Afdeling ziet in het betoog van [appellant sub 1], gelet op de toelichting van de raad, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aan het perceel van [appellant sub 1] dezelfde bouwrechten had moeten toekennen als onder het planologische regime dat gold voor de planherziening in 2007. Hierbij is van belang dat toentertijd andere ruimtelijke regels golden dan nu het geval is.
Ten aanzien van het initiatief van [appellant sub 1] overweegt de Afdeling dat, gelet op het door [appellant sub 1] op 9 maart 2016 ingediende vooroverlegplan, sprake is van een voldoende concreet initiatief dat tijdig kenbaar is gemaakt. De raad beschikte evenwel ten tijde van de vaststelling van het plan niet over voldoende gegevens om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het concrete initiatief te kunnen beoordelen. De verantwoordelijkheid voor de vergaring van deze gegevens lag in dit geval bij [appellant sub 1], aangezien het concrete initiatief louter op zijn verzoek in de planprocedure zou worden meegenomen en de raad de geldende bestemming nog steeds in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij is van belang dat de raad op voorhand geen overwegende bezwaren had, in die zin dat het initiatief al reeds zou afstuiten op wettelijke of beleidsmatige belemmeringen. Voorts is van belang dat [appellant sub 1] nog geen rapportage of ruimtelijke onderbouwing heeft overgelegd waarmee kan worden aangetoond dat het initiatief ruimtelijk aanvaardbaar is. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen aansluiten bij het feitelijk gebruik van de gronden.
De aanwezigheid van verhardingen buiten het bouwvlak maakt niet dat de raad het bouwvlak had moeten vergroten, ten einde de door [appellant sub 1] gewenste uitbreiding van de loods alsnog toe te laten.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
Inleiding
6. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen ziet op de bestemming van het aan de [locatie 2] gelegen verenigingsgebouw. Het voorste gedeelte van het gebouw is in eigendom van Stichting Het Verenigingsgebouw. Het achterste gedeelte van het gebouw is door de stichting verkocht aan een eigenaar die dit deel ter beschikking stelt voor diverse kleinschalige bedrijfsfuncties. In het voorste gedeelte vindt een ruime variëteit aan activiteiten plaats en wordt een deel geëxploiteerd als [Café]. [appellant sub 2] en anderen zijn bewoners van aan het verenigingsgebouw belendende en/of naburige percelen.
Gewijzigde vaststelling
7. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat de raad gehouden is om een nieuwe zienswijzenronde te starten nu er met de vaststelling van het plan sprake is van een wezenlijke wijziging ten opzichte van het ontwerpplan. [appellant sub 2] en anderen stellen dat het na terinzagelegging van het ontwerpplan in beginsel niet geoorloofd is om het plan te wijzigen zonder dat een nieuw ontwerpplan ter inzage wordt gelegd, tenzij het aannemelijk is dat daardoor geen derden worden benadeeld. Volgens [appellant sub 2] en anderen zijn derden benadeeld nu er bewoners zijn die ook een zienswijze hadden willen indienen als ze hadden geweten dat de raad het ontwerpplan op deze manier zou wijzigen.
7.1. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
De raad heeft het plan gewijzigd vastgesteld. In het ontwerpbestemmingsplan was aan het voorste gedeelte van het Verenigingsgebouw de bestemming "Maatschappelijk" toegekend, met de functieaanduiding "specifieke vorm van horeca - reguliere horeca" ten behoeve van ondergeschikte reguliere horeca. Bij de vaststelling van het plan is aan het voorste gedeelte van het Verenigingsgebouw de bestemming "Gemengd - 2" toegekend, met de functieaanduiding "specifieke vorm van horeca - reguliere horeca". Aldaar is uitsluitend ondergeschikte, lichte en reguliere horeca toegestaan. Het in dit verband van belang zijnde verschil ten opzichte van het ontwerpplan is dat horeca in het voorste gedeelte van het Verenigingsgebouw niet beperkt hoeft te zijn tot "ondergeschikte" reguliere horeca. Dit verschil acht de Afdeling naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt.
Het betoog faalt.
7.2. Voor zover [appellant sub 2] en anderen hebben betoogd dat derden zijn benadeeld overweegt de Afdeling dat belanghebbenden die geen zienswijze hebben ingediend en in een nadeliger positie zijn geraakt door de wijziging ten opzichte van het ontwerp, beroep hadden in kunnen stellen tegen de gewijzigde vaststelling van het plan.
Woon- en leefklimaat
8. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat de raad ten onrechte het toegestane gebruik van het verenigingsgebouw heeft uitgebreid nu deze uitbreiding op geen enkele wijze wordt gemotiveerd, anders dan dat het gaat om legalisatie van exploitatie in strijd met het voorheen geldende plan. [appellant sub 2] en andere stellen dat er feitelijk geen sprake is van reguliere horeca, maar van zware horeca nu de door [belanghebbende] georganiseerde bruiloften en optredens met live muziek vergelijkbaar zijn met zware horeca. Er is volgens [appellant sub 2] en anderen geen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, omdat het verenigingsgebouw een oud gebouw is met te weinig geluidwerende voorzieningen. [appellant sub 2] en anderen stellen voorts dat in de huidige situatie al geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat door muziek, bezoekers die zich buiten ophouden, open deuren tijdens activiteiten en het laden en lossen van bussen of vrachtauto’s. Dit laat volgens [appellant sub 2] en anderen zien dat daar ook geen sprake van kan zijn na een uitbreiding van de bestemming van het verenigingsgebouw. De raad gaat er daarnaast ten onrechte vanuit dat de afstand tussen [belanghebbende] en de dichtstbijzijnde woning 30 m bedraagt, aldus [appellant sub 2] en anderen.
8.1. De raad heeft het externe adviesbureau BRO ingeschakeld bij het onderzoek naar de effecten van de bestemmingswijziging op het woon- en leefklimaat van omwonenden. Uit het door BRO opgestelde advies "Verantwoording en effectenanalyse bestemming [locatie 2]" van 17 februari 2017, volgt dat voldoende afstand wordt aangehouden tot omliggende woningen wanneer deze zich conform de richtafstand uit de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009 (hierna: VNG-brochure) minimaal 30 m van de milieubelastende activiteit bevinden. Uit het onderzoek volgt verder dat het bouwvlak waarbinnen de horeca en terrassen zijn gesitueerd en worden toegestaan, op minimaal 31 m van de omliggende woningen is gesitueerd, waardoor wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m en sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De Afdeling volgt [appellant sub 2] en anderen niet in de stelling dat de afstand tussen [belanghebbende] en de dichtstbijzijnde woning minder dan 30 m bedraagt. Uit de verbeelding volgt dat de dichtstbijzijnde woning op meer dan 30 m afstand ligt van de grens van het bouwvlak waarbinnen de milieubelastende activiteit, de horeca, wordt toegestaan. In het Verenigingsgebouw zijn ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - reguliere horeca" uitsluitend ondergeschikte, lichte en reguliere horeca toegestaan, en geen zware horeca. Gelet daarop heeft de raad, in aansluiting op de VNG-brochure, een richtafstand van 30 m gehanteerd.
Met de enkele stellingen dat er sprake is van een oud gebouw met te weinig geluidwerende voorzieningen en er in de huidige situatie al geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, hebben [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die aan de hantering van de richtafstand uit de VNG-brochure in de weg staan. Gelet daarop en nu aan de richtafstand uit de VNG-brochure wordt voldaan, heeft de raad zich, zonder akoestisch onderzoek, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij betrekt de Afdeling dat [belanghebbende] aan de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer moet voldoen. Voor zover er in de praktijk al sprake is van zware horeca, betreft dat een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Het betoog faalt.
Conclusie
9. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is ongegrond.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2018
91-849.