201800415/1/A3.
Datum uitspraak: 28 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 december 2017 in zaak nr. 17/1874 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2016 heeft het college de anciënniteitlijst van de vergunninghouders van vaste standplaatsen voor de voedsel- en warenmarkten op vrijdag in het centrum van Arnhem vastgesteld.
Bij besluit van 9 maart 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [persoon A] hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J. Hindriks, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] had een standplaats voor een viskraam op de vrijdagmarkt op het Kerkplein in Arnhem. Op 19 januari 2016 heeft het college besloten om de vrijdagmarkt met ingang van 9 december 2016 te verplaatsen van het Kerkplein naar de Markt. Bij het besluit van 28 oktober 2016 heeft het college een anciënniteitlijst als bedoeld in artikel 8 van de Marktverordening 2004, zoals deze luidde ten tijde van belang, voor de vrijdagmarkt op de Markt vastgesteld. Op de anciënniteitlijst voor de branche vis stond [appellant] op de derde plaats met als anciënniteitdatum 29 maart 2002. [persoon A] stond op de tweede plaats met als anciënniteitdatum 1 juli 1982. Het college stelt zich op het standpunt dat [persoon A] recht had op een hogere plaats op de anciënniteitlijst dan [appellant]. [appellant] kan zich daarmee niet verenigen. Omdat [persoon A] hoger op de lijst stond, mocht hij eerder dan [appellant] een standplaats op de markt kiezen.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat in de jaren 90 van de vorige eeuw vrijwel geen vergunningen voor standplaatsen zijn verleend. Standplaatsen werden mondeling toegewezen door de marktmeester. Aan [persoon A] is destijds een standplaats mondeling toegewezen en die toewijzing dient als vergunningverlening te worden aangemerkt. Verder had [persoon A] eind 1998 in aanmerking kunnen komen voor een vergunning op eigen naam. Een verzoek van [persoon B] van 26 oktober 1998 om een vergunning op naam van [persoon A] te verstrekken, is ten onrechte niet in behandeling genomen, maar had ingewilligd kunnen worden. Uit het advies van de bezwaarschriftencommissie van 28 februari 2017, dat aan het besluit van 9 maart 2017 ten grondslag is gelegd, volgt voorts dat het college thans uitgaat van een anciënniteitdatum van 26 oktober 1998, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college [persoon A] ten onrechte op de anciënniteitlijst heeft geplaatst. Daartoe voert hij aan dat aan [persoon A] in de jaren 90 van de vorige eeuw geen vergunning voor een standplaats is verleend. [appellant] betwist de stelling van het college dat in die jaren vrijwel geen vergunningen voor standplaatsen zijn verleend. Verder heeft de rechtbank ten onrechte aannemelijk geacht dat een verzoek van [persoon B] in 1998 om een vergunning op naam van [persoon A] te verstrekken, had kunnen worden ingewilligd, aldus [appellant].
3.1. Artikel 1, aanhef en onder g, van de Marktverordening 2004, zoals deze gold ten tijde van belang, luidt: "In deze verordening wordt verstaan onder vergunninghouder: degene aan wie door het college vergunning is verleend voor het innemen van een standplaats."
Artikel 5 luidt: "Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college."
Artikel 8 luidt: "Vergunninghouders van vaste standplaatsen worden ingeschreven op een doorlopend genummerde lijst met vermelding van en in volgorde van de datum, waarop aan hen voor het eerst een vaste plaats is toegewezen. Bij deze inschrijving wordt tevens vermeld de soort artikelen die de vergunninghouder mag verhandelen of de branche waartoe hij behoort."
Artikel 11 luidt: "Indien voor de toewijzing van een beschikbare vaste standplaats meer aanvragers in aanmerking komen, wordt de standplaats achtereenvolgens toegewezen aan:
a. de vergunninghouder van een vaste standplaats die aan het college schriftelijk de wens te kennen heeft gegeven van standplaats te willen veranderen, in volgorde van plaatsing op de anciënniteitlijst;
b. degene die zich op de wachtlijst heeft laten inschrijven, in volgorde van inschrijving op deze lijst.
3.2. Gelet op artikel 8 van de Marktverordening 2004 wordt de volgorde op de anciënniteitlijst bepaald door de datum waarop aan een gegadigde voor het eerst een vaste standplaats is toegewezen. Volgens het college geschiedde de toewijzing van vaste standplaatsen in de jaren 90 van de vorige eeuw in de praktijk mondeling door de marktmeester, alleen vergunningen werden in een kaartenbak bijgehouden; de administratie was in zoverre niet op orde, hetgeen het gemeentebestuur valt toe te rekenen, niet de standplaatshouders. Dat aan sommige standhouders wel een vergunning is verleend, zoals [appellant] stelt, laat onverlet dat aannemelijk is geworden dat de toewijzing, welk woord ruimte laat voor een andere toewijzing dan door middel van een schriftelijke vergunning, in de meeste gevallen op deze wijze heeft plaatsgevonden. [persoon B] heeft in een brief van 26 oktober 1998 aan de gemeente Arnhem namens de familie [persoon A] verzocht om alle vergunningen van de familie op naam te stellen van [persoon A]. In die brief heeft [persoon B] voorts vermeld dat de familie [persoon A] sinds 1945 op de markt in Arnhem staat. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen, dat niet in geschil is dat [persoon A] in ieder geval vanaf de datum van die brief op een vaste standplaats op de vrijdagmarkt heeft gestaan. Verder volgt volgens de rechtbank uit gegevens van de Kamer van Koophandel dat [persoon A] destijds niet in dienst was van zijn vader, oom of broer. Omdat [appellant] daartegenover niets heeft gesteld ter weerlegging, heeft de rechtbank terecht het standpunt van het college gevolgd, dat aannemelijk is dat aan [persoon A] in de jaren 90 een standplaats is toegewezen en dat hij die plaats sindsdien persoonlijk heeft ingenomen.
Of het verzoek van [persoon B] van 26 oktober 1998 destijds ingewilligd had kunnen worden kan in het midden blijven. Omdat [persoon A] een standplaats was toegewezen, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college hem, gelet op artikel 8 van de Marktverordening, terecht op de anciënniteitlijst heeft geplaatst.
3.3. Het betoog faalt.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Polak w.g. Man
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018
629.