201800806/1/A3.
Datum uitspraak: 28 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 december 2017 in zaak nr. 17/3831 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij]), beiden wonend te Apeldoorn,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2016 heeft het college aan [belanghebbende] een omzettingsvergunning verleend voor een kamerverhuurpand aan de [locatie 1] in Apeldoorn (hierna: het pand).
Bij besluit van 13 juni 2017 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 juni 2017 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 23 maart 2018 heeft het college het door [wederpartij] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 13 december 2016 opnieuw ongegrond verklaard.
[wederpartij] heeft tegen het besluit van 23 maart 2018 gronden ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2018, waar het college, vertegenwoordigd door J.M. van Wegen, [wederpartij], bijgestaan door M.M. de Roon, rechtsbijstandverlener te Leusden, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. P.M. Hoogstad, advocaat te Breukelen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [wederpartij] woont aan de [locatie 2] en vreest voor overlast als het pand wordt bewoond door twaalf studenten. Het college verwacht geen ontoelaatbare inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu zoals bedoeld in artikel 5.49 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV). Ook overigens wordt voldaan aan de eisen uit de APV. Daarom heeft het college opnieuw de vergunning verleend en de bezwaren ongegrond verklaard.
Het besluit van 13 juni 2017
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat het college een te beperkte toets heeft aangelegd bij de verlening van de omzettingsvergunning. Bij het bepalen of de vergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefklimaat in de omgeving van het pand zijn voorts ten onrechte uitsluitend bij de politie of de gemeente geregistreerde klachten betrokken. De aanwezigheid van andere functies in de woonomgeving kan ook relevant zijn voor die afweging. Het college heeft het besluit van 13 juni 2017 onvoldoende deugdelijk gemotiveerd, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep van het college
3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij de belangenafweging onvoldoende rekening is gehouden met de andere functies in de woonomgeving van het pand. Uit het advies van de bezwarencommissie, dat het college ten grondslag heeft gelegd aan het besluit, blijkt dat daarmee wel rekening is gehouden. Ook blijkt daaruit dat het college rekening heeft gehouden met de kamerverhuurpanden aan de Koninginnelaan die officieel niet in dezelfde wijk liggen. Niet is gebleken dat er bij die kamerverhuurpanden overlast is. De situatie is verder niet vergelijkbaar met de situatie die aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2552, waarnaar de rechtbank heeft verwezen. De rechtbank heeft het besluit dan ook ten onrechte vernietigd, aldus het college. Het wettelijk kader
4. Artikel 5.49 van de APV bevat de weigeringsgronden voor een omzettingsvergunning en luidt:
"1. In afwijking van artikel 1:8 weigert het college een vergunning, indien vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de omzettingsvergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in het gebouw en in de omgeving van het gebouw. Hiervan is in ieder geval sprake indien:
a. meer dan 5% van de tot bewoning bestemde gebouwen in de buurten ‘Binnenstad’ en ‘Haven’ en tenminste 1% van de tot bewoning bestemde gebouwen in de overige buurten volgens de CBS wijk- en buurtindeling van de gemeente Apeldoorn wordt gebruikt voor huisvesting als bedoeld in artikel 5.47, of
b. de aanvraag betrekking heeft op een pand dat, rondom dat pand gemeten vanaf de dichtstbijzijnde gevelwanden, is gelegen op minder dan vijftig meter van een geregistreerd kamerverhuurpand, rondom gemeten van gevel tot gevel, dan wel van een pand waarvoor een aanvraag tot registratie of omzettingsvergunning is ingediend.
[…]"
Het oordeel van de Afdeling
5. In artikel 5.49 van de APV staat in welke gevallen een omzettingsvergunning moet worden geweigerd, namelijk als de vergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu. Daarvan is in ieder geval sprake in de situaties genoemd onder a. en b. van dat artikel. In het besluit van 13 juni 2017 wordt voor de motivering verwezen naar het advies van de bezwarencommissie. In 5.1 van dat advies is vermeld dat er geen overschrijding is van de 1%-norm en dat binnen een afstand van 50 meter geen geregistreerde kamerverhuurpanden aanwezig zijn. Vervolgens staat in 5.2 dat daarmee eveneens is voldaan aan het gestelde in het eerste lid van artikel 5.49 omdat er dus geen ontoelaatbare inbreuk is. Hiermee geeft het besluit blijk van een onjuiste toepassing van artikel 5.49 van de APV. Hoewel in het advies ook enkele andere functies in de buurt zijn genoemd en daarin is vermeld dat er weinig officiële meldingen van overlast bekend zijn, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank het besluit terecht heeft vernietigd. Met de in het advies weergegeven wijze waarop toepassing is gegeven aan artikel 5.49, heeft het college namelijk een te beperkte toets aangelegd. Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
6. Het hoger beroep van het college is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Het besluit van 23 maart 2018
8. Het besluit van 23 maart 2018 wordt op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht meegenomen in deze procedure.
Het standpunt van het college
9. De wijk kenmerkt zich door grote panden die uitermate geschikt zijn voor andere functies dan alleen wonen. Van oudsher zijn er al verschillende andere functies aanwezig die alle positief zijn bestemd in het bestemmingsplan. De wijk kenmerkt zich niet als een rustige woonwijk zonder andere functies en ligt vlakbij het centrum van Apeldoorn. Zowel bij de politie als bij het woon- en overlastteam zijn weinig meldingen van overlast gedaan in de laatste twee jaar. Het college erkent dat er veel andere functies, met hun eigen gebruiken en gewoonten, in de wijk aanwezig zijn. Ook is er een aantal panden met een mindere staat van onderhoud. Dat wil echter niet zeggen dat door de aanwezigheid van deze andere functies ernstige overlast wordt veroorzaakt, of dat er sprake is van een ontoelaatbare inbeuk op het woon- en leefklimaat, aldus het college.
Beroepsgronden van [wederpartij]
10. [wederpartij] betoogt dat bij het besluit ten onrechte opnieuw de bezwaren ongegrond zijn verklaard. Sinds januari 2016 zijn gemiddeld bijna twee meldingen per maand bij de politie binnen gekomen van panden binnen een straal van 150 meter vanaf het pand. Er kan van worden uitgegaan dat dit alleen nog de meldingen over ernstige overlast zijn, omdat omwonenden terughoudend zijn met het melden van overlast. Voorts heeft het college geen rekening gehouden met de gevolgen van al die andere functies voor de verkeersafwikkeling, parkeerdruk en geluidsbelasting, waardoor de omwonenden zich onevenredig benadeeld voelen, aldus [wederpartij].
Het oordeel van de Afdeling
11. Uit het besluit van 23 maart 2018 blijkt dat het college een uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden en andere functies in de omgeving van het pand. Het college heeft bij het nemen van het besluit dan ook voldoende kenbaar alle omstandigheden en belangen betrokken. Uit het plaatselijk onderzoek dat is uitgevoerd in het bijzijn van de buurtbewoners is niet gebleken van een woonomgeving die dermate verstoord is dat er geen enkele andere functie meer bij zou mogen komen. Zoals ter zitting is komen vast te staan, is het aantal meldingen dat ziet op ruzie of overlast heel beperkt en vreest [wederpartij] met name een eventuele toekomstige situatie waarbij het pand in handen van een andere verhuurder komt, dat het kamerverhuurpand tot veel overlast zal leiden. Ter zitting is door [wederpartij] bevestigd dat de huidige exploitatie niet tot noemenswaardige overlast leidt.
Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de omzettingsvergunning niet zal leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op de woon- en leefomgeving van het pand. Het betoog van [wederpartij] faalt.
Conclusie en proceskosten
12. Het beroep van rechtswege van [wederpartij] is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 23 maart 2018 ongegrond;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn tot vergoeding van bij [wederpartij A] en [wederpartij B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Slump w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018
545.