201801478/1/R3.
Datum uitspraak: 28 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Stroobos, gemeente Achtkarspelen,
appellant,
en
1. de raad van de gemeente Achtkarspelen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening Hoendiep Noordzijde 5b te Stroobos" vastgesteld.
Bij besluit van 20 december 2017 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfsgebouw en het plaatsen van een erfafscheiding op het perceel tussen Hoendiep 3 en 3A te Stroobos.
Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid als bedoeld in artikel 3:30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).
Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.
[belanghebbende a], [belanghebbende b] en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2018, waar de raad en het college, beide vertegenwoordigd door drs. G.J. Klont en H. van der Lei, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende a], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [persoon], en [belanghebbende b], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan vormt een planologische regeling voor de ontwikkeling van een loonwerkbedrijf aan de Hoendiep nz te Stroobos. Het gaat om een bedrijfsverplaatsing vanaf de huidige locatie aan het Kolonelsdiep te Gerkesklooster, ongeveer 1,5 km verderop, waar geen verdere groei meer mogelijk is.
Het plan voorziet in de mogelijkheid om een loods van ongeveer 25 m bij 50 m te realiseren, met daarin ruimte voor opslag van materieel, voor onderhoud van machines en voor een kantine en kantoor. Onder het vorige planologische regime rustte op delen van het plangebied al een bedrijfsbestemming.
2. De bij besluit van 20 december 2017 verleende omgevingsvergunning strekt tot uitvoering van hetgeen het bestemmingsplan mogelijk maakt.
3. [appellant] woont op het aan het plangebied grenzende perceel [locatie] te Stroobos.
Het bestemmingsplan
Het toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Ladder voor duurzame verstedelijking
5. [appellant] betoogt dat de raad de ontwikkeling waarin het plan voorziet, ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro). Daartoe voert hij aan dat de raad er ten onrechte van uitgaat dat het plan niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling en de in artikel 3.1.6, tweede lid, neergelegde ladder voor duurzame verstedelijking daarom niet van toepassing is.
5.1. De raad stelt dat het plan niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling. Daartoe wijst de raad op de beperkte toename van de omvang van de bestemming en het bouwvlak en op de beperkte gebruiksmogelijkheden, nu ter plaatse uitsluitend een loonbedrijf mag worden gevestigd.
5.2. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
5.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) dient een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing, het plandeel met de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden biedt, is dat niet het geval. De Afdeling hanteert een aantal uitgangspunten voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is. Een daarvan is dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een stedelijke voorziening, als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, in de vorm van een terrein met een ruimtebeslag van minder dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Voorts volgt uit de uitspraak van 28 juni 2017 dat een plan dat bij recht voorziet in een stedelijke ontwikkeling, maar ten opzichte van hetgeen het voorgaande plan bij recht, in combinatie met een afwijkingsbevoegdheid mogelijk maakte, niet in relevante mate voorziet in meer of andere planologische mogelijkheden, niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
5.4. Het vorige plan, het bestemmingsplan "Gerkesklooster - Stroobos" van 6 juni 2013, voorzag bij recht in bebouwingsmogelijkheden met een totaal oppervlak van 985 m², opgebouwd uit verschillende bouwvlakken bij recht van in totaal 897 m² en een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van 10% van het bij recht toegekende bebouwingsoppervlak. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet bij recht in bebouwingsmogelijkheden met een totaal oppervlak van 1412 m², opgebouwd uit een bouwvlak bij recht van 1262 m² en, op grond van artikel 5, lid 5.2, onder d, van de planregels, de mogelijkheid om een oppervlak van maximaal 150 m² aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak te realiseren. De toename van het ruimtebeslag van de ontwikkeling, waarin het voorliggende plan voorziet ten opzichte van het vorige plan, bedraagt derhalve 427 m². Daarnaast voorziet het voorliggende plan niet in relevante mate in meer of andere mogelijkheden dan het vorige plan. Gelet daarop heeft de raad zich, in het licht van de hiervoor onder 5.3. weergegeven jurisprudentie van de Afdeling, terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro daarom niet van toepassing is.
Het betoog faalt.
Geluid
6. [appellant] betoogt dat in het akoestisch onderzoek dat aan het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd ten onrechte is uitgegaan van de huidige werkzaamheden, zoals die blijken uit de aanvraag om verlening van de omgevingsvergunning. Daartoe voert hij aan dat de verwachting is dat het bedrijf in de toekomst zal groeien en dat dat ook de aanleiding is geweest tot de bedrijfsverplaatsing die in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. In de besluitvorming is daar ten onrechte geen rekening mee gehouden.
6.1. De raad stelt het bestemmingsplan te hebben vastgesteld op basis van de ingediende aanvraag voor de omgevingsvergunning. Evenals nu het geval is, moet het bedrijf echter ook na toekomstige uitbreidingen voldoen aan de normstelling van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarnaast heeft [belanghebbende a] ter zitting toegelicht dat het bedrijf er op de nieuwe locatie qua oppervlakte al ruim op vooruit gaat en dat er geen plannen bestaan voor intensivering of een verdere uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten.
6.2. In het licht hiervan ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bedrijfsactiviteiten die zijn betrokken in het akoestisch rapport dat aan het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd, niet in redelijkheid als representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden heeft kunnen aanmerken.
Ten overvloede voegt de Afdeling daaraan toe dat te allen tijde aan de geluidnormering van het Activiteitenbesluit zal moeten worden voldaan. Indien het bedrijf in de toekomst meer geluidsruimte nodig heeft dan nu het geval is, dan zal op dat moment moeten worden bezien in hoeverre dat is toegestaan, al dan niet na het vaststellen van maatwerkvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit.
De omgevingsvergunning
7. Aan het beroep tegen de omgevingsvergunning zijn geen afzonderlijke gronden ten grondslag gelegd die hiervoor nog niet in het kader van het bestemmingsplan zijn behandeld. Nu de beroepsgronden tegen het bestemmingsplan niet slagen, slagen ook de beroepsgronden tegen de omgevingsvergunning niet.
Slotoverwegingen
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, griffier.
w.g. Slump w.g. Wijker-Dekker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018
562.