ECLI:NL:RVS:2018:3940

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
201800724/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • J. Kramer
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de oplegging van een dwangsom en bestuurlijke boete voor kamergewijze verhuur zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 18 december 2017 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had op 19 januari 2017 een dwangsom van € 7.500,00 opgelegd aan [appellant] om de kamergewijze verhuur van zijn woning aan [locatie] te staken. Dit besluit volgde op de constatering dat de woning zonder de benodigde vergunning was omgezet van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte. Daarnaast was er een bestuurlijke boete van € 3.000,00 opgelegd voor het niet hebben van een omzettingsvergunning.

De rechtbank oordeelde dat de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015 naast elkaar van toepassing zijn en dat de vergunning die aan [appellant] was verleend op grond van de Leegstandwet niet in de weg staat aan de toepassing van deze wetten. [appellant] betoogde dat de kamergewijze verhuur geen schaarste op de woningmarkt creëert en dat de voorwaarden van de Leegstandwet niet van toepassing zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 oktober 2018 ter zitting behandeld.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening van toepassing zijn, en dat de opgelegde boete en dwangsom terecht zijn opgelegd. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De zaak benadrukt de noodzaak van vergunningen bij kamergewijze verhuur en de handhaving van de Huisvestingswet.

Uitspraak

201800724/1/A3.
Datum uitspraak: 5 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2017 in zaak nr. 17/2789 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2017 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 7.500,00 gelast om voor 15 april 2017 de kamergewijze verhuur van de hem in eigendom toebehorende woning aan het [locatie] te staken en gestaakt te houden.
In verband met het omzetten van de woning van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte zonder de daarvoor benodigde vergunning heeft het college aan [appellant] een bestuurlijke boete van € 3.000,00 opgelegd.
Bij besluit van 2 juni 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.L. Dingemans, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Erdogan, zijn verschenen.
Overwegingen
Juridisch kader
1.    De relevante bepalingen van de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015 (hierna: de Huisvestingsverordening) zijn vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2.    Op 10 november 2016 hebben inspecteurs van de afdeling Toezicht & Handhaving van de gemeente Utrecht een onderzoek ingesteld in de woning, waarbij is vastgesteld dat deze kamergewijs werd bewoond. Aan [appellant] is geen omzettingsvergunning verleend. Volgens het college is de woning in strijd met artikel 21, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet 2014, artikel 4.1.2, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zonder deze vergunning van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte omgezet.
[appellant] heeft hiertegen ingebracht dat aan hem een vergunning op grond van de Leegstandwet is verleend voor tijdelijke verhuur van de leegstaande te koop staande woning. Dit is geen situatie van reguliere woningverhuur en de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening zijn daarom niet van toepassing. Gelet hierop mocht de woning zonder omzettingsvergunning kamergewijs worden verhuurd en is de boete ten onrechte opgelegd, aldus [appellant].
Beoordeling door de rechtbank
3.    De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich beperkt tot de opgelegde boete. Zij heeft overwogen dat in de Leegstandwet geen bepaling is opgenomen die de toepasselijkheid van de Huisvestingswet 2014 uitsluit en dat uit de wetsgeschiedenis van de Leegstandwet en de Huisvestingswet 2014 kan worden afgeleid dat deze wetten en de op grond van de Huisvestingswet 2014 vastgestelde Huisvestingsverordening naast elkaar van toepassing zijn en elkaar niet uitsluiten.
In de aan [appellant] verleende vergunning op grond van de Leegstandwet is door het college de voorwaarde opgenomen dat de woning alleen verhuurd mag worden als zelfstandige woonruimte. [appellant] mocht ook op grond daarvan de woning niet als onzelfstandige woonruimte verhuren, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    [appellant] betoogt dat de Huisvestingswet 2014 tot doel heeft schaarste op de woningmarkt door veranderingen in de samenstelling van de woonruimtevoorraad te voorkomen. De kamergewijze verhuur van een voor de verkoop bestemde woning op grond van de Leegstandwet leidt niet tot een toename van schaarste op de woningmarkt waartegen de Huisvestingswet 2014 bescherming moet bieden, nu bij deze verhuur de bestemming tot verkoop van de woning ongewijzigd blijft.
Daarom zijn de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening en het daarin opgenomen vereiste van een omzettingsvergunning bij deze verhuur niet van toepassing.
Het college was ingevolge artikel 15, vierde lid, van de Leegstandwet niet bevoegd aan de op grond van deze wet verleende vergunning als nadere voorwaarde te verbinden dat de woning slechts als zelfstandige woonruimte mocht worden verhuurd. De rechtbank heeft dit miskend, aldus [appellant].
4.1.    Niet in geschil is dat in de Huisvestingswet 2014 noch in de Leegstandwet de toepasselijkheid van de andere wet is uitgesloten.
Blijkens de memories van toelichting bij de Huisvestingswet 2014 (Kamerstukken II 2009/10, 32 271, nr. 3, blz. 1 en 31) en bij de Leegstandwet (Kamerstukken II 1978/79, 15 442, nr. 3, blz. 12) zijn deze wetten niet samengevoegd, maar is daarin een verdeling naar onderwerpen gemaakt. In de Huisvestingswet 2014 is het instrumentarium om in te grijpen in de woonruimteverdeling en de samenstelling van de woonruimtevoorraad ter bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte en ter bevordering van de leefbaarheid neergelegd. Maatregelen gericht op het tegengaan van leegstand bij woonruimte, zoals het vorderen van woonruimte, en op het scheppen van nieuwe woonruimte in niet tot bewoning bestemde gebouwen die leegstaan en naar verwachting voorshands leeg zullen blijven staan, zijn in de Leegstandwet ondergebracht.
In de memorie van toelichting bij de Leegstandwet is vermeld dat met name de laatstgenoemde materie zich niet leent voor inpassing in de Huisvestingswet 2014 en dat deze daarom in een afzonderlijke wet wordt geregeld, waarbij twee met elkaar samenhangende regelingen voor ogen staan, één ter bescherming van de gerechtvaardigde belangen van de eigenaren van leegstaande woningen en daarnaast een regeling die de woonconsumenten bescherming moet bieden. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Leegstandwet en de Huisvestingswet 2014 naast elkaar van toepassing zijn en elkaar niet uitsluiten. De Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening kunnen worden overtreden bij verhuur van woonruimte op grond van de Leegstandwet. Dat een te koop staande woning tijdens de verhuur ervan op grond van een vergunning krachtens de Leegstandwet bestemd blijft om te worden verkocht, maakt niet dat de regelingen in de Huisvestingswet 2014 in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van de woonruimtevoorraad en van de bevordering van de leefbaarheid niet van toepassing zijn, reeds omdat de verhuur op grond van de Leegstandwet lang kan duren en aldus de invloed op de woonruimtevoorraad en de leefbaarheid bij die verhuur niet anders is dan bij de reguliere verhuur van woningen.
4.2.    Het betoog dat uit artikel 15, vierde lid, van de Leegstandwet volgt dat geen aanvullende voorwaarden aan een vergunning op grond van deze wet verbonden mogen worden, is gericht tegen de aan [appellant] verleende Leegstandwetvergunning, waaraan als nader voorschrift is verbonden dat de woning alleen als zelfstandige woonruimte mag worden verhuurd. Die vergunning ligt in deze procedure niet ter toetsing voor. Dit betoog wordt daarom buiten beoordeling gelaten.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. De Wilde
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018
598. BIJLAGE
Huisvestingswet 2014
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
[-];
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten;
[-].
Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015, Gemeente Utrecht
Artikel 4.1.2
Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen in artikel 4.1.1:
[-];
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten;
[-].