201800283/1/A1.
Datum uitspraak: 5 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
vennootschap onder firma V.O.F. Manege Rusthof, waarvan de vennoten zijn [persoon A] en [persoon B] (hierna: manege Rusthof), gevestigd te Heemstede,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2017 heeft het college aan manege Rusthof krachtens de Wet bodembescherming een gedoogbevel opgelegd.
Bij besluit van 30 november 2017 heeft het college het door manege Rusthof hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft manege Rusthof beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Manege Rusthof heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2018, waar manege Rusthof, vertegenwoordigd door [persoon A] en [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.H.P. Brans, advocaat te Den Haag, en ir. D. Mulderij, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op het terrein van manege Rusthof, gelegen aan de Glipperweg 4 te Heemstede, is eind 2012 en in 2013 baggerspecie in depot gebracht. De baggerspecie is afkomstig uit de ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. Een deel van de opgeslagen baggerspecie is over een deel van het perceel verspreid. Gebleken is dat in de op het perceel aanwezige baggerspecie asbesthoudend materiaal aanwezig is. Bij het besluit van 7 juli 2017 heeft het college manege Rusthof bevolen te gedogen dat op het perceel in de maanden augustus, september en oktober van 2017 gedurende een periode van maximaal 20 werkdagen werkzaamheden worden uitgevoerd ter verwijdering van het op het perceel aanwezige asbest, zoals omschreven in het door Niebeek B.V. opgestelde Plan van Aanpak van 10 maart 2016 (hierna: het Plan van Aanpak). De uit te voeren werkzaamheden bestaan onder meer uit de verwijdering van asbest op het huidig maaiveld door middel van handpicking, het verwijderen en afvoeren van grof vuil bij de spuitmonden en eventueel de inzet van (mechanische) hulpmiddelen. Manege Rusthof heeft bezwaar tegen het gedoogbevel gemaakt, omdat uitvoering van het Plan van Aanpak van 10 maart 2016 volgens haar de aantasting van het terrein door asbest niet zoveel mogelijk ongedaan maakt. Daartoe is volgens haar nodig dat alle asbesthoudende bagger wordt ontgraven en afgevoerd.
Bij besluit van 30 november 2017 heeft het college het bezwaar van manege Rusthof niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Volgens het college waren de handelingen waarop het gedoogbevel zag op dat moment reeds uitgevoerd en zag het gedoogbevel nadrukkelijk niet op het verwijderen van al het asbesthoudende materiaal.
2. Manege Rusthof betoogt dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens haar heeft zij wel belang bij een beoordeling van haar bezwaar, omdat de uitgevoerde werkzaamheden niet toereikend zijn geweest en ten onrechte niet al het asbesthoudende materiaal is verwijderd, zodat is gehandeld in strijd met artikel 49, eerste lid, van de Wet bodembescherming gelezen in verbinding met artikel 30, derde lid, aanhef en onder b, van die Wet. De oorzaak van de verontreiniging is namelijk niet 'zoveel mogelijk' ongedaan gemaakt, aldus manege Rusthof.
2.1. Artikel 49, eerste lid, van de Wet bodembescherming luidt:
"Gedeputeerde staten kunnen, indien dat noodzakelijk is om […] sanering […] mogelijk te maken, maatregelen nemen als bedoeld in artikel 30, tweede, derde en vierde lid. […]."
Artikel 30, derde lid, luidt:
"Met betrekking tot degene op wiens grondgebied de oorzaak van de verontreiniging of de aantasting zich bevindt, dan wel de verontreiniging, de aantasting of de directe gevolgen zich voordoen, kunnen de […] maatregelen een bevel inhouden daarbij aan te geven personen op zijn grondgebied toe te laten en in de gelegenheid te stellen, zo nodig met gebruik van hulpmiddelen:
a. […]
b. de oorzaak van de verontreiniging of de aantasting weg te nemen dan wel de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken."
2.2. Anders dan manege Rusthof betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het ontbreken van belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de handelingen waarop het gedoogbevel zag inmiddels zijn uitgevoerd en dat de uitvoering van het gedoogbevel om die reden niet meer kan worden voorkomen. Het heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat het gedoogbevel ziet op het gedogen van maatregelen en geen betrekking heeft op het verwijderen van al het asbesthoudend materiaal. Zoals in het besluit van 7 juli 2017 is opgenomen, is het gedoogbevel bedoeld om werkzaamheden uit te voeren ter verwijdering van de op het perceel aanwezige asbest zoals omschreven in het Plan van Aanpak. Uit een door Tauw opgesteld evaluatierapport van 13 november 2017 blijkt dat aan de doelstelling van het Plan van Aanpak is voldaan. Hetgeen manege Rusthof thans beoogt te bereiken, namelijk volledige verwijdering van het asbesthoudende materiaal van het perceel, kan in deze procedure tegen het besluit van 30 november 2017, waarbij het gedoogbevel van 7 juli 2017 in stand is gelaten, niet worden bereikt.
Nu manege Rusthof niet heeft verzocht om vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten en schade ook overigens niet is gesteld, heeft zij ook in zoverre geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Kramer w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018
724.