ECLI:NL:RVS:2018:3963

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
201800937/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening: Overtreding en Kostenverhaal

In deze zaak heeft de Raad van State op 5 december 2018 uitspraak gedaan over een beroep van een appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had op 17 november 2017 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat de appellante op 7 november 2017 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 had aangeboden. De appellante was van mening dat zij de afvalzak slechts tijdelijk voor haar voordeur had geplaatst en vermoedde dat haar buurman, met wie zij in conflict was, de afvalzak had meegenomen en onterecht had aangeboden voor inzameling.

De Raad van State overwoog dat de afvalzak met naam- en adresgegevens van de appellante was aangetroffen naast de inzamelvoorziening, waardoor het college terecht aannam dat de appellante de overtreder was. De appellante kon niet aannemelijk maken dat zij niet verantwoordelijk was voor de overtreding. De Raad van State bevestigde dat het college de kosten van de bestuursdwang op de appellante mocht verhalen, omdat zij niet had aangetoond dat de kosten niet redelijkerwijs voor haar rekening moesten komen. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201800937/1/A1.
Datum uitspraak: 5 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rotterdam,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2017 heeft het college zijn beslissing om op 7 november 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 125,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 17 januari 2018 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.L. Andriessen-Bermudez Escobar, is verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een afvalzak die op 7 november 2017 naast de aangewezen inzamelvoorziening op de Nassauhaven ter hoogte van huisnummer 371 is aangetroffen. Omdat in de afvalzak een poststuk met de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de afvalzak van haar afkomstig is en dat zij als overtreder van artikel 10 van de Afvalstoffenverordening, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 (hierna: het Uitvoeringsbesluit), dient te worden aangemerkt. Niet in geschil is dat de afvalzak van [appellante] afkomstig is.
2.    [appellante] betwist dat zij de afvalzak op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden. Volgens haar heeft zij de afvalzak voor een korte tijd voor haar voordeur in het trappenhuis geplaatst. [appellante] vermoedt dat haar buurman, met wie zij in onmin leeft, de afvalzak heeft meegenomen en met opzet op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden.
2.1.    Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Artikel 5:25, eerste lid, luidt:
"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening luidt:
"Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."
Artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit luidt:
"Het is niet toegestaan afvalstoffen, grof huishoudelijk afval of grof tuinafval te plaatsen naast de inzamelvoorziening."
2.2    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2899, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhavend voorschrift heeft geschonden.
2.3.    Vast staat dat op 7 november 2017 naast de aangewezen inzamelvoorziening op de Nassauhaven ter hoogte van nummer 371 een afvalzak is aangetroffen met daarin een poststuk met de naam- en adresgegevens van [appellante]. De afvalzak kan derhalve tot haar worden herleid. Het college mocht er dan ook van uitgaan dat zij de overtreder is, tenzij [appellante] tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de afvalzak in strijd met de Afvalstoffenverordening heeft aangeboden. [appellante] heeft dat niet gedaan. De omstandigheid dat zij met haar buurman in onmin leeft en zij vermoedt dat hij de afvalzak op onjuiste wijze heeft aangeboden is daarvoor onvoldoende. Het college mocht dan ook de kosten van de bestuursdwang op haar verhalen.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018
457-884.