ECLI:NL:RVS:2018:3968

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
201800727/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek voor uitbouw in achtertuin te Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 15 december 2017 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep betreft de afwijzing door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel West van een handhavend verzoek van [appellant] tegen de realisatie van een uitbouw in de achtertuin van een perceel in Amsterdam. De uitbouw, die zonder omgevingsvergunning is gerealiseerd, heeft een lengte van 4 meter en een hoogte van 3 meter. [appellant] stelt dat de uitbouw in strijd is met het bestemmingsplan "De Baarsjes 2006" en dat hij overlast ervaart van de uitbouw, waaronder het wegnemen van zonlicht en geluidsoverlast van de schoorsteen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitbouw een uitbreiding is van het hoofdgebouw en dat deze voldoet aan de eisen van het Besluit omgevingsrecht (Bor), waardoor geen omgevingsvergunning vereist is. De rechtbank oordeelt dat het Bor een regeling van hogere orde is dan het bestemmingsplan, en dat de uitbouw niet aan het bestemmingsplan kan worden getoetst. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het hoofdgebouw als "bouwwerk" heeft aangeduid en dat de uitbouw vergunningplichtig is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de uitbouw legaal is en niet aan het bestemmingsplan kan worden getoetst. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201800727/1/A1.
Datum uitspraak: 5 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2017 in zaak nr. 17/1832 in het geding tussen:
[appellant]
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel West ((thans: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam).
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2016 heeft het algemeen bestuur het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het realiseren van een uitbouw in de achtertuin van het adres [locatie 1] te Amsterdam (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 14 februari 2017 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk overgelegd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2018, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J. de Groot, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellant] woont naast het perceel, op het adres [locatie 2] te Amsterdam. In de achtertuin van het perceel is aan de reeds bestaande woning (hierna: het hoofdgebouw) een uitbouw gerealiseerd met een lengte langs de erfgrens van 4 m en een hoogte van 3 m. Voor de uitbouw is geen omgevingsvergunning verleend. [appellant] stelt overlast te ervaren van de uitbouw omdat deze onder meer zonlicht uit zijn woning en tuin wegneemt. De schoorsteen op de uitbouw veroorzaakt volgens [appellant] geluid- en rookoverlast. [appellant] heeft het algemeen bestuur verzocht handhavend op te treden tegen de uitbouw omdat deze volgens hem in strijd met onder meer het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan " De Baarsjes 2006" (hierna: het bestemmingsplan) is gebouwd. Het algemeen bestuur heeft dit verzoek afgewezen omdat voor het bouwen en gebruiken van de uitbouw geen omgevingsvergunning is vereist en er geen overtreding is waartegen handhavend kan worden opgetreden.
2.    De rechtbank heeft onweersproken vastgesteld dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de uitbouw een uitbreiding is van het hoofdgebouw en dat dus sprake is van het oprichten van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Ook heeft de rechtbank onweersproken vastgesteld dat niet in geschil is dat de uitbouw voldoet aan de in artikel 2 van bijlage II van het Bor gestelde eisen en dat deze daarmee behoort tot de categorie van gevallen waarin bouwwerken op grond van artikel 2.3, tweede lid, van het Bor zijn uitgezonderd van de vergunningplicht voor de activiteiten bouwen en gebruiken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
3.    Uit het voorgaande volgt volgens de rechtbank dat de uitbouw niet kan worden getoetst aan het bestemmingsplan. Het Bor is immers een regeling van een hogere orde dan het bestemmingsplan en indien aan de voorwaarden van het Bor wordt voldaan, stelt deze in zoverre het bestemmingsplan terzijde, aldus de rechtbank. De in artikel 5, tweede lid, van bijlage II van het Bor opgenomen uitsluiting voor een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de Wabo is gebouwd of gebruikt, staat daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg omdat die bepaling in dit geval niet van toepassing is. Volgens de rechtbank is het hoofdgebouw immers het in die bepaling bedoelde "bouwwerk" en is niet in geschil dat het hoofdgebouw legaal is opgericht en legaal wordt gebruikt. Hetgeen geldt voor het bestemmingsplan gaat evenzeer op voor de Bouwverordening Amsterdam 2013 (hierna: de bouwverordening), aldus de rechtbank.
4.    [appellant] betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte het hoofdgebouw heeft aangeduid als "bouwwerk" als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van bijlage II van het Bor. Volgens [appellant] volgt noch uit het Bor en de toelichting daarop, noch uit de Bouwverordening Amsterdam 2013 of de door de rechtbank genoemde uitspraken van de Afdeling dat het in deze bepaling bedoelde "bouwwerk" het hoofdgebouw moet zijn. In dit geval is volgens [appellant] de uitbouw het vorenbedoelde "bouwwerk" en wordt deze in strijd met het bestemmingsplan gebouwd en gebruikt. De uitbouw is daarom vergunningplichtig, aldus [appellant].
4.1.    Artikel 2 van bijlage II van het Bor luidt:
"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
(…)
3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
1°. 5 m,
2°. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
3°. het hoofdgebouw, (…)".
Artikel 5, tweede lid, luidt:
"De artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de wet is gebouwd of wordt gebruikt".
Artikel 1, eerste lid, luidt:
"In deze bijlage wordt verstaan onder:
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
(…)
hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is; (…)".
4.2.    Zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 2 is vermeld, is niet in geschil dat de uitbouw een uitbreiding is van het hoofdgebouw en dat deze daaraan is gerealiseerd. Derhalve is geen sprake van een reeds (gedeeltelijk) verwezenlijkt bijbehorend bouwwerk waarvan de uitbouw een uitbreiding is.
Voor zover [appellant] betoogt dat de uitbouw zelf als "bouwwerk" als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van bijlage II van het Bor moet worden aangemerkt, volgt de Afdeling hem daarin niet. Zoals volgt uit de uitspraak van 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3911, wordt bij de beantwoording van de vraag of de uitbouw al dan niet aan een illegaal gebouwd bouwwerk wordt gebouwd, de uitbouw zelf niet als reeds (gedeeltelijk) gebouwd bouwwerk aangemerkt.
4.3.    Gelet op het voorgaande is het legaal gebouwde en in gebruik zijnde hoofdgebouw in dit geval het in artikel 5, tweede lid, van bijlage II van het Bor bedoelde "bouwwerk". Artikel 5, tweede lid, van bijlage II van het Bor is daarom in dit geval niet van toepassing is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de uitbouw op grond van artikel 2.3, tweede lid, van het Bor niet vergunningplichtig is en dat het bestemmingsplan daaraan niet aan in de weg kan staan. De uitbouw kan niet aan het bestemmingsplan - en evenmin aan de bouwverordening - worden getoetst.
4.4.    Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Van Dijken
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018
595.