ECLI:NL:RVS:2018:3973

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
201800998/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot beëindiging illegale bewoning van agrarisch pand in Molenschot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen, waarbij hem onder oplegging van een dwangsom is gelast om de illegale bewoning van een agrarisch pand in Molenschot te beëindigen. Het college had eerder, op 20 oktober 2016, een besluit genomen om de illegale bewoning te beëindigen. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 20 april 2017 het eerdere besluit gedeeltelijk herroepen, maar opnieuw de last onder dwangsom opgelegd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van [appellant] op 20 december 2017 ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 november 2018 behandeld. Tijdens de zitting is het college vertegenwoordigd door mr. J.C. Schouten en mr. A. Regenboog. De rechtbank had overwogen dat de bewoning van het pand in strijd is met de agrarische bestemming en dat het overgangsrecht geen bescherming biedt aan [appellant]. [Appellant] betoogde dat hij een verklaring van een huisarts had die de behoefte aan mantelzorg aantoont, en dat het college de beoordeling van de mantelzorgsituatie had moeten maken.

De Raad van State oordeelde dat ten tijde van de beslissing op het bezwaar geen sprake was van een situatie die vergunningvrij was voor mantelzorg. Het college had verklaard dat [appellant] pas na de uitspraak van de rechtbank was begonnen met de procedure voor toestemming voor het gebruik van het pand als mantelzorgwoning. De rechtbank had terecht geoordeeld dat niet werd voldaan aan de criteria voor het gebruik van het pand voor mantelzorg. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201800998/1/A1.
Datum uitspraak: 5 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Molenschot, gemeente Gilze en Rijen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 december 2017 in zaak nr. 17/3657 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen.
Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 20 oktober 2016, heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om de illegale bewoning van het pand [locatie] in Molenschot (hierna: het pand) te beëindigen.
Bij besluit, verzonden op 20 april 2017, heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het op 20 oktober 2016 verzonden besluit gedeeltelijk herroepen en onder aanvulling van de motivering daarvan [appellant] onder oplegging van een dwangsom opnieuw gelast de bewoning van het pand te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij uitspraak van 20 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Schouten en mr. A. Regenboog, is verschenen.
Overwegingen
1.    Het pand is een agrarisch bedrijfsgebouw, dat [appellant] jarenlang aan derden verhuurd heeft voor bewoning. Nadat in 2014 daartoe een verzoek was ingediend, is het college overgegaan tot handhaving om de bewoning te beëindigen. Niet meer in geschil is dat bewoning van het pand in strijd is met de agrarische bestemming die volgens het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" op het desbetreffende perceel rust en dat het in de planregels opgenomen overgangsrecht [appellant] geen bescherming biedt. [appellant] zou het pand evenwel graag als mantelzorgwoning gebruiken.
2.    Artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) luidt:
"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
(…)
22. het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg."
Artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor luidt:
"In deze bijlage wordt verstaan onder:
(…)
mantelzorg: intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond; (…)".
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet wordt voldaan aan de criteria om het pand voor huisvesting in verband met mantelzorg te gebruiken. Hij voert hiertoe aan dat hij inmiddels beschikt over een verklaring van een huisarts waaruit blijkt dat een behoefte aan mantelzorg bestaat. Daarnaast voert [appellant] aan dat het niet aan de rechtbank, maar aan het college is om te beoordelen of van een mantelzorgsituatie sprake is.
3.1.    [appellant] heeft in beroep gevraagd welk ander gebruik van het pand dan het gebruik als agrarisch bedrijfsgebouw het college toestaat, waarbij hij erop heeft gewezen dat buren hun panden onder meer als mantelzorgwoning gebruiken. De rechtbank heeft deze vraag kunnen opvatten als betoog dat het college het gebruik van het pand als mantelzorgwoning zou moeten toestaan. Vervolgens heeft de rechtbank terecht beoordeeld of van mantelzorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor sprake is.
3.2.    In deze zaak is de vraag aan de orde of het college aan [appellant] de last onder dwangsom heeft mogen opleggen. Voor de beantwoording van die vraag is beslissend of op het moment van de beslissing op het bezwaar bewoning van het pand was toegestaan. Van bewoning in verband met mantelzorg was toen geen sprake. Het college heeft ter zitting van de Afdeling verklaard dat [appellant] eerst na de uitspraak van de rechtbank begonnen is met de procedure om toestemming te krijgen voor het gebruik van het pand als mantelzorgwoning en dat die procedure nog loopt. Het college heeft ter zitting opgemerkt dat de vraag of nu een mantelzorgsituatie bestaat los wordt beoordeeld van deze procedure.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat ten tijde van belang niet werd voldaan aan de criteria om het pand vergunningvrij voor mantelzorg te gebruiken.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Van Dijken
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018
595.