201703940/1/A2.
Datum uitspraak: 7 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 maart 2017 in zaak nr. 16/7741 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij schrijven van 23 mei 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] meegedeeld dat de huurtoeslag 2015 en 2016 wordt gestopt en de voorschotten op nihil zullen worden gesteld.
Bij besluit van 21 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [appellant] over 2016 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 5 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.G.A.P. Boemaars, advocaat te Zundert, vergezeld van [verhuurder], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] huurt de woning aan de [locatie] van [verhuurder], die de woning in eigendom heeft. Zij heeft daarvoor per 2013 huurtoeslag aangevraagd bij de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft haar voor de jaren 2015 en 2016 voorschotten toegekend. Bij schrijven van 23 mei 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat de voorschotten huurtoeslag van [appellant] over 2015 en 2016 zullen worden herzien en op nihil zullen worden gesteld. Deze brief is gevolgd door het besluit van 21 juni 2016 waarbij de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [appellant] over 2016 heeft herzien en op nihil heeft gesteld. Bij besluit van 8 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen vervolgens het voorschot huurtoeslag van [appellant] over 2015 herzien en op nihil gesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de herziening tot nihil ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk de door haar verschuldigde huurkosten heeft voldaan.
Bij besluit op bezwaar van 5 september 2016 is de Belastingdienst/Toeslagen aan het bezwaar van [appellant] met betrekking tot de huurtoeslag over 2016 tegemoet gekomen in die zin dat zij alsnog recht heeft op huurtoeslag vanaf 1 mei 2016. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [appellant] heeft aangetoond dat zij de door haar verschuldigde huurkosten vanaf 1 mei 2016 maandelijks giraal heeft voldaan. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich evenwel op het standpunt dat op basis van de door [appellant] overgelegde gegevens niet kan worden vastgesteld of [appellant] over de periode van 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 daadwerkelijk de volledige huurkosten heeft voldaan, als gevolg waarvan zij over die periode geen aanspraak heeft op huurtoeslag.
Geschil en oordeel rechtbank
2. Dit geding heeft alleen betrekking op de huurtoeslag over het jaar 2016, meer specifiek de maanden januari tot en met april 2016. De rechtbank heeft daarover overwogen dat de door [appellant] overgelegde verklaring van de verhuurder onvoldoende is om aan te tonen dat de door haar verschuldigde huurkosten contant zijn voldaan. Dit geldt, naar het oordeel van de rechtbank, te meer nu de verhuurder familie is van [appellant]. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat aan de toekenning van huurtoeslag over de jaren 2013 en 2014 niet het vertrouwen kan worden ontleend dat [appellant] ook over de periode van 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 aanspraak heeft op huurtoeslag.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij, aan de hand van de door haar overgelegde gegevens, heeft aangetoond dat zij over de periode van 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 de door haar verschuldigde huurkosten contant heeft voldaan, als gevolg waarvan zij over die periode aanspraak heeft op huurtoeslag. Daarbij beroept [appellant] zich ook op het vertrouwensbeginsel. Zij voert aan dat zij over de jaren 2013 en 2014 huurtoeslag heeft ontvangen, waarbij geen punt is gemaakt van het gestelde ontbreken van gegevens waaruit blijkt dat zij de door haar verschuldigde huurkosten contant heeft voldaan. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de destijds door haar aangeleverde gegevens inhoudelijk beoordeeld en goed bevonden, als gevolg waarvan zij - nu zij voor het toeslagjaar 2016 dezelfde soort gegevens heeft verstrekt - er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij met de desbetreffende gegevens heeft aangetoond dat zij over de periode van 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 haar huurkosten maandelijks heeft voldaan, aldus [appellant].
Huurkosten
3.1. De rechtbank heeft terecht vooropgesteld dat, zoals volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet op de huurtoeslag, degene die aanspraak op huurtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij huurkosten heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. De Belastingdienst/Toeslagen was dan ook bevoegd om aan [appellant] gegevens te vragen waaruit blijkt welke bedragen zij aan de verhuurder heeft betaald. Het is aan [appellant], als degene die aanspraak maakt op huurtoeslag, om een deugdelijke administratie van haar betalingen aan de verhuurder bij te houden.
[appellant] heeft gesteld dat zij de door haar verschuldigde huurkosten over de periode van 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 contant heeft voldaan. In dat verband heeft de rechtbank terecht overwogen dat het gaat om de vraag of uit de stukken die [appellant] heeft overgelegd, kan worden opgemaakt dat zij de door haar verschuldigde huurkosten heeft voldaan. De Afdeling is, met de rechtbank, van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] met de door haar overgelegde gegevens niet heeft aangetoond dat zij over de periode van 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 de volledige huurlasten contant heeft voldaan. Daartoe is van belang dat uit de overgelegde inkomensgegevens weliswaar blijkt dat sprake is geweest van € 16.404,00 aan privéonttrekkingen uit het bedrijf van [appellant], maar dat, bij gebrek aan kwitanties of andere stukken, daar niet uit valt af te leiden dat dat bedrag geheel of gedeeltelijk is gebruikt om de huur te betalen. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat aan de enkele verklaring van de verhuurder dat [appellant] de overeengekomen huur over de periode van 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 heeft voldaan en dat de betaling contant heeft plaatsgevonden niet de waarde toegekend kan worden die [appellant] daaraan gehecht wenst te zien, omdat deze verklaring niet verifieerbaar is aan de hand van objectieve gegevens.
Vertrouwensbeginsel
3.2. Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:302), is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat een aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het feit dat aan [appellant] over eerdere berekeningsjaren huurtoeslag is toegekend niet betekent dat op grond van het vertrouwensbeginsel ook over het berekeningsjaar 2016 huurtoeslag moet worden toegekend, reeds omdat de Belastingdienst/Toeslagen per jaar vast stelt of aanspraak op huurtoeslag bestaat. In de enkele toekenning van huurtoeslag over eerdere berekeningsjaren ligt geen concrete en ondubbelzinnige toezegging besloten dat ook over latere berekeningsjaren onder dezelfde omstandigheden aanspraak op huurtoeslag bestaat. Dat in het geval van [appellant] in 2015 gegevens zijn opgevraagd over de woning en over de huurbetalingen en dat vervolgens de huurtoeslag over 2013 en 2014 is vastgesteld, leidt niet tot een ander oordeel. In dit geval is niet komen vast te staan dat die gegevens over de huurbetalingen door de Belastingdienst/Toeslagen daadwerkelijk zijn gecontroleerd en in orde zijn bevonden. Hoewel er destijds contact is geweest van de zijde van [appellant] met de Belastingdienst/Toeslagen over de gevraagde gegevens en de verdere gang van zaken, staat, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, in de vaststellingsbesluiten over 2013 en 2014 noch in enig ander stuk van de Belastingdienst/Toeslagen dat de dienst heeft ingestemd met de wijze van betalen en het op deze wijze aantonen van de huurkosten. Aan de toekenning van huurtoeslag over 2013 en 2014 heeft [appellant] dan ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat zij ook in 2016 recht had op huurtoeslag.
3.3. Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Ravels w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2018
18-854.