201801390/1/A3.
Datum uitspraak: 12 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Diemen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2018 in zaak nr. 17/4891 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Diemen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2017 heeft het college het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 11 juli 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Dorgelo, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Stam, bijgestaan door I. Weenink en A. de Vet, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij brief van 27 december 2016 heeft [appellant] verzocht om openbaarmaking van een lijst van correspondentie in de periode 1 mei 2015 tot 1 juli 2015 en de daadwerkelijke correspondentie (zowel per e-mail als schriftelijk).
Besluitvorming
2. Bij het besluit van 21 februari 2017 heeft het college het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie gedeeltelijk ingewilligd. Het heeft hiertoe de e-mailwisseling tussen [appellant] en de gemeente in de periode 12 maart 2014 tot en met 29 juli 2015 openbaar gemaakt. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat overige e-mails niet meer beschikbaar zijn, omdat bij het destijds gebruikte computersysteem een gemaakte back-up iedere maand werd overschreven met een nieuwe back-up. Sinds januari 2016 is de gemeente bovendien overgestapt op een nieuw back-upsysteem. Verder heeft het college te kennen gegeven dat in genoemde periode niet anders dan via e-mail met [appellant] is gecommuniceerd.
Het college heeft voormeld besluit bij het besluit van 11 juli 2017 onder verwijzing naar het advies van de Commissie Bezwaarschriften gemeente Diemen gehandhaafd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het op de weg van [appellant] ligt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek, een bepaald document of informatie toch onder het college berust. Gelet op de in het besluit van 21 februari 2017 gegeven toelichting, acht het college niet ongeloofwaardig dat onderzoek heeft uitgewezen dat de informatie niet meer bij hem berust, daargelaten of deze informatie al heeft bestaan.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat de mededeling van het college dat het niet beschikt over de verzochte e-mails, haar niet ongeloofwaardig voorkomt. De rechtbank heeft wegens strijd met de goede procesorde geweigerd de door [appellant] ter zitting aangeboden e-mail van een IT-specialist, waaruit volgens hem kan worden afgeleid dat de mededeling van het college wel degelijk ongeloofwaardig is, aan het dossier toe te voegen. De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat de vraag of de verzochte informatie had moeten worden gearchiveerd in deze procedure niet meer relevant is.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de mededeling van het college dat het niet over de verzochte e-mails beschikt, niet geloofwaardig is. Hij voert hiertoe aan dat uit een eerder gevoerde procedure blijkt dat het college zeer georganiseerd is en e-mailcorrespondentie normaal gesproken bewaart. Dat precies de e-mails waarin de gemeente iets aan [appellant] heeft toegezegd niet meer zouden bestaan, acht hij ongeloofwaardig. Het is voorts niet aan het college om te bepalen welke e-mails wel en niet worden vernietigd. De rechtbank heeft verder teveel waarde gehecht aan het door het college verrichte onderzoek, nu de wijze waarop dat onderzoek is verlopen niet te achterhalen is. De rechtbank heeft in dat kader ten onrechte geweigerd de e-mail van een IT-specialist aan het dossier toe te voegen en ten onrechte zijn verzoek om inzage in het verrichte onderzoek afgewezen. Nu niet kan worden vastgesteld of het onderzoek naar het bestaan van de e-mails deugdelijk is verricht, kan van dat onderzoek niet worden uitgegaan. Dit klemt temeer nu het college zichzelf wat betreft de werkwijze bij het maken van een back-up tegenspreekt. De rechtbank impliceert ten slotte ten onrechte dat het college alles heeft gedaan om de verzochte e-mails alsnog te achterhalen, hetgeen niet het geval is. Het college heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de oude machine en geen enkel bewijs van vernietiging van de e-mails overgelegd, aldus [appellant].
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het vaste rechtspraak van de Afdeling is dat als een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat bepaalde documenten niet bij hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust.
4.2. Het college heeft te kennen gegeven dat het op 1 januari 2016 is overgegaan op een nieuw back-upsysteem. Ter zitting heeft De Vet, werkzaam bij de afdeling ICT van de gemeente, toegelicht dat tijdens de overgang naar het nieuwe back-upsysteem de e-mails, zijn gemigreerd naar het nieuwe systeem. Uitzondering daarop zijn de verzonden e-mails en de definitief verwijderde e-mails. De door [appellant] verzochte e-mails zijn e-mails waarvan [appellant] stelt dat deze aan hem zijn verzonden. Deze zijn volgens het college niet aangetroffen en kunnen ook niet worden achterhaald. Hierbij is van belang dat bij het oude systeem de back-up iedere maand werd overschreven door een nieuwe back-up. Daarbij komt dat de server, waarop de e-mails werden opgeslagen, niet meer bestaat. Dat de server in tegenstelling tot wat het college stelt, nog zou bestaan, dan wel dat daarop nog commando’s kunnen worden uitgevoerd, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt. Het college heeft te kennen gegeven dat het nieuwe systeem wel de mogelijkheid biedt oude e-mails terug te halen, maar niet van vóór 1 januari 2016. De rechtbank heeft gelet hierop terecht overwogen dat de mededeling van het college, dat de verzochte e-mails niet langer onder hem berusten, niet ongeloofwaardig voorkomt.
De rechtbank heeft voorts het verzoek van [appellant] om inzage in het verrichte onderzoek terecht afgewezen. Zoals De Vet ter zitting heeft toegelicht, heeft hij het onderzoek naar de verzochte e-mails verricht en de resultaten aan het college meegedeeld. Van het onderzoek is echter geen rapport opgesteld. In het besluit van 11 juli 2017 heeft het college uiteengezet op grond van welke bevindingen is geconcludeerd dat de verzochte e-mails niet onder hem berusten. Het college heeft hiermee voldoende inzicht gegeven in de wijze waarop het onderzoek is verricht. Daargelaten of de rechtbank de door [appellant] ter zitting meegebrachte e-mail terecht buiten beschouwing heeft gelaten, kan daaruit, anders dan [appellant] stelt, niet worden afgeleid dat hetgeen het college heeft toegelicht over de werkwijze en het verrichte onderzoek ongeloofwaardig is.
Het betoog faalt.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.
w.g. Helder w.g. Veenboer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018
730.