ECLI:NL:RVS:2018:4119
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 december 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 oktober 2018. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die eerder was afgewezen op 29 juni 2017.
De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek om een voorlopige voorziening geen verdere strekking had dan te bepalen dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de aangevallen uitspraak niet verplichtte tot het verlenen van de gevraagde vergunning en de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen zou hebben.
Uiteindelijk werd het verzoek van de staatssecretaris als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. A.W.M. Bijloos, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, griffier.