201801534/1/A1.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te 's-Gravenhage,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 januari 2018 in zaak nr. 17/1132 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2016 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een omgevingsvergunning voor het veranderen van de woning aan de [locatie] te Den Haag door het maken van een dakterras, afgewezen.
Bij besluit van 10 januari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te Honselersdijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Veldman, zijn verschenen.
[appellant] en het college hebben gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om na zitting een schriftelijke toelichting te geven. Na ontvangst van deze nadere stukken is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. [appellant] woont aan de [locatie] in Den Haag. Bij aankoop van zijn woning verkeerde [appellant] in de veronderstelling dat er reeds een omgevingsvergunning was afgegeven voor het realiseren van een dakterras. Bij brief van 15 juni 2016 heeft de gemeente hem gevraagd een vergunning aan te vragen voor het reeds gerealiseerde dakterras. Op 30 juni 2016 is het thans ter plaatse geldende bestemmingsplan "Statenkwartier" in werking getreden. De aanvraag voor het dakterras is op 20 juli 2016 ingediend, zodat daarop voormeld bestemmingsplan van toepassing is. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit bouwen en het handelen in strijd met het bestemmingsplan.
2. Artikel 1, aanhef en onder 1.68, van de planregels luidt: "In deze regels wordt verstaan onder kap: een bouwkundige constructie, uitwendig bestaande uit twee of meer hellende dakschilden onder een hellingshoek van elk tenminste 15˚ en ten hoogste 75˚ ten opzichte van het horizontale vlak, bedoeld om een gebouw aan de bovenzijde af te dekken."
Artikel 25.1 luidt: "De voor ‘Waarde-Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 26, mede bestemd voor:
a. behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden van het Rijksbeschermd stadsgezicht ’s-Gravenhage, zoals beschreven in het aanwijzingsbesluit van 26 juli 1996 met de bijbehorende toelichting, als opgenomen in de bijlagen 6,7 en 8 bij de regels van dit plan;
b. behoud en bescherming van karakteristieke panden of ensembles zoals opgenomen in bijlage 12 bij de regels van dit plan."
Artikel 25.2 luidt: "Voor het bouwen binnen de dubbelbestemming ‘Waarde-Cultuurhistorie’ als bedoeld in artikel 25.1 gelden de volgende regels:
a. het bouwen moet plaatsvinden met inachtneming van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 25.1;
b. daar waar op de verbeelding een goothoogte is aangegeven, dient de kapvorm in stand gehouden te blijven;
c. indien het bouwen betrekking heeft op de uiterlijke verschijningsvorm van een bouwwerk dient voorafgaand aan het bouwen over de cultuurhistorische waarden als bedoeld in voornoemd aanwijzingsbesluit en de toelichting daarop, advies te worden ingewonnen bij de commissie als bedoeld in artikel 1, lid 9, van de Monumentenverordening Den Haag of een deskundige op het gebied van de Monumentenzorg;
d. in aanvulling op het in voorafgaande sub-leden gestelde, dient bij karakteristieke panden of ensembles zoals opgenomen in bijlage 12 bij de regels van dit plan, de naar openbaar toegankelijk gebied gerichte gevelindeling en de kapvorm gehandhaafd te blijven;
e. in uitzondering op het gestelde in sub b en d mag de aldaar omschreven gevelindeling en/of kapvorm worden aangepast, indien en voor zover ter plaatse van het pand of de panden op de verbeelding een specifieke bouwaanduiding-dakopbouw of een hogere goot- en/of bouwhoogte ten opzichte van de bestaande bebouwing is opgenomen en die aanpassingen uitsluitend op het optoppen van de bebouwing betrekking hebben;
f. het bepaalde onder a geldt niet indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden en bouwwerken;
[…]"
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Welstands- en Monumentencommissie ten onrechte heeft geadviseerd buiten haar expertise. In dit verband betoogt [appellant] dat het advies ook een beoordeling bevat over de vraag of het bouwplan past binnen de grenzen van artikel 25.2 van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Deze beoordeling is volgens hem ten onrechte niet door het college verricht. Nu het advies zich niet beperkt tot een welstandsbeoordeling van het bouwwerk, kleeft volgens [appellant] aan het advies van de Welstands- en Monumentencommissie een gebrek en mocht het daarom niet bij de besluitvorming worden betrokken.
3.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de Welstands- en Monumentencommissie buiten haar expertise heeft geadviseerd. Zoals het college in de schriftelijke uiteenzetting terecht stelt, adviseert de Welstands- en Monumentencommissie ook over de "Waarde-Cultuurhistorie", zoals vermeld in artikel 25.2, onder c, en artikel 25.3 van de planregels van het bestemmingsplan "Statenkwartier". Voor het oordeel dat aan het advies van de Welstands- en Monumentencommissie een gebrek kleeft, omdat zij buiten haar expertise heeft geadviseerd, bestaat derhalve geen grond.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Welstands- en Monumentencommissie een verkeerde definitie van het begrip "kap" heeft gehanteerd. Hij verwijst naar artikel 25.2, aanhef en onder b en d, van de planregels en stelt dat de commissie ten onrechte niet heeft aangesloten bij de definitie uit artikel 1, aanhef en onder 1.68, van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Statenkwartier". [appellant] betoogt dat de bouwkundige constructie van de kap niet door het bouwplan wordt gewijzigd. Een dakterras maakt volgens hem geen deel uit van de bouwkundige constructie die is bedoeld om een gebouw aan de bovenzijde af te dekken. Met een juiste uitleg van de planregels levert het bouwplan volgens [appellant] geen strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan op. Ook stelt [appellant] dat het hekwerk van zijn dakterras vanaf de Van Boetzelaerlaan slechts op één plaats op de hoek van de Frankenslag zichtbaar is en dat hij desnoods bereid is om een hekwerk van glas te plaatsen, waardoor het hekwerk in het geheel niet zichtbaar zal zijn. Verder betoogt [appellant] dat cultuurhistorische waarden niet in de weg staan aan de goedkeuring van het bouwplan. Volgens hem volgt uit het besluit van 26 juli 1996 tot aanwijzing van het Statenkwartier als beschermd stadsgezicht op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 (hierna: het aanwijzingsbesluit) niet dat de kapvorm van individuele panden aan de Van Boetzelaerlaan als beschermde waarde geldt. [appellant] betoogt in dit verband dat het aanwijzingsbesluit slechts het stadsbeeld, de planmatige aanleg en het stratenpatroon van het Statenkwartier als beschermde waarden noemt.
4.1. In de bijlage bij het besluit van 19 september 2016 staat dat het college heeft vastgesteld dat de aanvraag in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan voor wat betreft het bouwen zonder cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermde stadsgezicht in acht te nemen. Hieruit volgt dat het college de aanvraag heeft afgewezen op grond van artikel 25.2, aanhef en onder a, van de planregels. Het college volgt het advies van de Welstands- en Monumentencommissie. Deze commissie beoordeelt het voorgestelde dakterras op het platte deel van de kap in haar advies als een verstoring van de onderliggende kap, van het ensemble en van het rijksbeschermde stadsgezicht. Een terras op het platte deel van de kap is een atypische toevoeging. Naast het typologische bezwaar leidt ook de zichtbaarheid van het dakterras tot een aantasting van de kwaliteiten en waarden van het beschermd stadsgezicht, aldus de Welstands- en Monumentencommissie. Daaraan voegt de commissie toe dat de woningen in dit blok aan de Van Boetzelaerlaan uit twee lagen met een schijnkapje bestaan, dat de voorliggende woning samen met de hoekwoning een hoger accent in dit blok vormt omdat zij over een volwaardige kap beschikken en dat de kap van de woning, mede door het brede straatprofiel, prominent in het straatbeeld zichtbaar is en vrij van verstoringen zoals hekwerken dient te blijven. Ter zitting heeft het college gesteld dat een hekwerk van glas reeds besproken is met de Welstands- en Monumentencommissie, maar niet zal leiden tot een positief advies, omdat er ook dan sprake is van een a-typische kapvorm die uit de toon springt.
4.2. Een verwijzing naar artikel 25.2, aanhef en onder b en d, van de planregels staat niet in het advies van de Welstands- en Monumentencommissie. De definitie van het begrip "kap" uit artikel 1 van de planregels is voor artikel 25.2, aanhef en onder a, van de planregels niet relevant. Dat de vorm van de bouwkundige constructies van de kap zelf niet wijzigt door toevoeging van het dakterras neemt daarnaast niet weg dat het dakterras door zijn invloed op de kap in strijd kan zijn met artikel 25.2, aanhef en onder a, van de planregels. Volgens de waarderingskaart bij de toelichting op het aanwijzingsbesluit maakt de woning aan de [locatie] onderdeel uit van belangrijke bebouwing door een hoge ensemblewaarde. Daarnaast wordt het architectuurbeeld en het gevelbeeld in de toelichting vermeld en is opgenomen dat de afwisseling van dakvormen opvallend is. In dat kader vermeldt de toelichting op het aanwijzingsbesluit dat in het algemeen kan worden gesproken van een bijzonder aantrekkelijk bebouwingsbeeld met veel aandacht voor de detaillering van onder meer deuren, ramen, daklijsten en hekwerken. Het betoog dat het aanwijzingsbesluit geen betrekking heeft op details, maar alleen het stadsbeeld, de planmatige aanleg en het stratenpatroon als waarden noemt, zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld, faalt derhalve.
4.3. Voor zover [appellant] ter zitting heeft gesteld dat artikel 25.2, aanhef en onder f, van de planregels aan de weigering van het bouwplan in de weg staat, overweegt de Afdeling dat [appellant] dit standpunt niet nader heeft gemotiveerd. Bovendien acht de Afdeling het, gelet op de omvang van het pand en de aanwezigheid van een balkon, niet aannemelijk dat strikte toepassing van artikel 25.2, aanhef en onder a, van de planregels leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden en bouwwerken.
4.4. De conclusie is dat het hiervoor onder 4 weergegeven betoog van [appellant] faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat bij andere woningen in de directe omgeving wel dakterrassen zijn toegestaan. Volgens hem moet bij een beroep op het gelijkheidsbeginsel worden beoordeeld of het bouwplan voldoende gelijk is op de punten die voor de beoordeling van belang zijn.
5.1. De rechtbank heeft overwogen dat de dakterrassen en andere bouwsels waarnaar [appellant] verwijst, zijn geplaatst ten tijde van het vorige bestemmingsplan, dan wel dat geen sprake is van plaatsing van een dakterras in een situatie die feitelijk gelijk is aan die van [appellant].
5.2. In beroep heeft [appellant] verschillende foto’s overgelegd waarop hekwerken van dakterrassen en andere bouwwerken te zien zijn. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] dezelfde foto’s in kleur overgelegd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel ziet op gelijke behandeling in gelijke gevallen. Het college heeft erop gewezen dat de dakterrassen van door [appellant] genoemde adressen zijn vergund onder een ander planologisch regime en dat het accent thans ligt op het behoud van de cultuurhistorische waarden. Het kort voor de aanvraag om een omgevingsvergunning in werking getreden bestemmingsplan "Statenkwartier" kent een strenger beleid en wordt door het college strikt toegepast. Daarnaast heeft het college erop gewezen dat bij de andere adressen sprake is van onder meer een ander soort dak en een grotere afstand van het dakterras tot de dakrand. Gelet op voormelde omstandigheden ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
628.