ECLI:NL:RVS:2018:4150

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
201708098/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen tegen besluiten van de burgemeester van Sluis inzake exploitatievergunningen voor een pannenkoekenrestaurant

Op 19 december 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin twee appellanten, [appellante sub 1] en [appellante sub 2], in beroep gingen tegen besluiten van de burgemeester van Sluis. De zaak betreft een exploitatievergunning voor een pannenkoekenrestaurant dat wordt geëxploiteerd door [appellante sub 2]. De burgemeester had eerder een vergunning verleend, maar deze werd later gedeeltelijk herroepen. De Afdeling had in een eerdere uitspraak op 19 april 2017 al een besluit van de rechtbank vernietigd en de burgemeester opgedragen om opnieuw te beslissen. In de huidige procedure heeft [appellante sub 1] betoogd dat de vergunning is vervallen en dat de burgemeester ten onrechte voorschriften heeft geschrapt. [appellante sub 2] heeft incidenteel beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester, maar dit werd ook niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling oordeelde dat [appellante sub 1] niet tijdig de gronden van haar beroep had ingediend, waardoor haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Evenzo werd het beroep van [appellante sub 2] niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de termijn was ingediend. De Afdeling kon daardoor niet overgaan tot een inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden.

Uitspraak

201708098/1/A3.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1 a] en [appellante sub 1 b] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 1]), gevestigd te Breskens, gemeente Sluis,
2.    [appellante sub 2] (hierna: [appellante sub 2]), wonend te Breskens, gemeente Sluis,
appellanten,
en
de burgemeester van Sluis,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1105, heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellante sub 2] gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 april 2016 in zaak nr. 15/6003 en 15/6032 vernietigd voor zover deze ziet op de in overweging 10 geciteerde voorschriften. Daarnaast heeft de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 27 juli 2015, kenmerk ED/U2015/10942, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover dit ziet op de hiervoor genoemde voorschriften, en bepaald dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 29 augustus 2017 heeft de burgemeester opnieuw beslist op het door [appellante sub 2] en [appellante sub 1] gemaakte bezwaar.
Tegen dit besluit heeft [appellante sub 1] beroep ingesteld.
[appellante sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en (incidenteel) beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2018, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde a] en [gemachtigde b], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, rechtsbijstandverlener te Den Bosch, [appellante sub 2], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, en de burgemeester, vertegenwoordigd door A.T. Breeschoten en M. Bonnewel, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend naar aanleiding van een door [appellante sub 1] ingediend nader stuk van 9 oktober 2018. De burgemeester en [appellante sub 2] hebben hierop gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling bepaald dat een nadere behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft. Daarbij heeft zij het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante sub 2] exploiteert het [pannenkoekenrestaurant] aan het [locatie 1] in Breskens. In het naastgelegen pand aan het [locatie 2] is [appellante sub 1] gevestigd, een winkel gespecialiseerd in de verkoop van kleding en accessoires. [appellante sub 1] heeft bezwaar tegen het terras van [appellante sub 2].
1.1.    Bij besluit van 30 maart 2015 heeft de burgemeester een exploitatievergunning met voorschriften aan [appellante sub 2] verleend voor het pannenkoekenrestaurant en twee terrassen. Bij het besluit van 27 juli 2015 heeft de burgemeester het besluit van 30 maart 2015 gedeeltelijk herroepen. Bij haar uitspraak van 19 april 2017 heeft de Afdeling het besluit van 27 juli 2015 vernietigd, voor zover dit ziet op de aan de vergunning verbonden voorschriften over de parasols en het opruimen van het meubilair en de afscheiding. Bij het besluit van 29 augustus 2017 heeft de burgemeester deze voorschriften geschrapt en de tenaamstelling van de vergunning gewijzigd naar [appellante sub 2] en [gemachtigde].
Beroep [appellante sub 1]
2.    [appellante sub 1] betoogt dat de exploitatievergunning is vervallen, omdat de exploitatie van ‘[pannenkoekenrestaurant]’ van de eenmanszaak [appellante sub 2] is overgegaan op [vennootschap]. Daarnaast betoogt zij dat de burgemeester de voorschriften over de parasols en het opruimen van het meubilair en de afscheiding ten onrechte heeft geschrapt.
2.1.    [appellante sub 2] betoogt dat dit beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe voert zij aan dat [appellante sub 1] de gronden van haar beroep niet tijdig kenbaar heeft gemaakt.
2.2.    [appellante sub 1] heeft geen gronden vermeld in haar beroep van 9 oktober 2017. Bij aangetekend verzonden brief van 11 oktober 2017 is zij gewezen op dit verzuim en is zij tot en met 8 november 2017 in de gelegenheid gesteld het te herstellen. In deze brief staat dat als geen gebruik wordt gemaakt van deze gelegenheid, ervan moet worden uitgegaan dat niet-ontvankelijkverklaring zal volgen. [appellante sub 1] heeft de gronden van haar beroep aangevuld bij brief van 8 november 2017. Deze brief is op 13 november 2017 bij de Afdeling ingekomen. Dit is buiten de termijn, maar binnen een week na afloop van de termijn. Dit brengt met zich dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij aannemelijk is gemaakt dat de brief tijdig, dus uiterlijk op 8 november 2017, ter post is bezorgd.
[appellante sub 1] heeft de brief van 8 november 2017 per aangetekende post verzonden. [appellante sub 1] heeft in haar nader stuk van 9 oktober 2018 een rapport van deze verzending van PostNL overgelegd. Hiermee heeft zij beoogd aan te tonen dat de brief van 8 november 2017 nog dezelfde dag en dus tijdig ter post is bezorgd. Zij is daar echter niet in geslaagd. Aan het hoofd van het rapport staat weliswaar de datum van 8 november 2017 vermeld, maar deze datum kan afkomstig zijn uit een intern postregistratiesysteem. Beslissend is hetgeen in het rapport staat vermeld onder het kopje "status". Daar zijn namelijk de stappen van de verzending door PostNL vermeld. Onder het kopje "status" staat het volgende over de verzending van de brief van 8 november 2017 vermeld: "aangeboden 10-11-2017" en "voorgemeld 10-11-2017: Zending is bij PostNL". Hieruit volgt dat de brief niet op 8 november 2017, maar pas op 10 november 2017, ter post is bezorgd. Er is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellante sub 1] in verzuim is geweest. Dit brengt met zich dat het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
(Incidenteel) beroep van [appellante sub 2]
3.    [appellante sub 2] heeft in haar brief van 21 december 2017 te kennen gegeven dat zij met deze brief (incidenteel) beroep instelt tegen het besluit van de burgemeester van 29 augustus 2017, omdat daarin ten onrechte geen vergoeding van de door haar in bezwaar gemaakte kosten is toegekend.
3.1.    De termijn voor het instellen van beroep tegen het besluit van 29 augustus 2017, dat op dezelfde dag is verzonden, liep tot en met 10 oktober 2017. De brief van [appellante sub 2] is op 21 december 2017 en derhalve buiten deze termijn bij de Afdeling binnengekomen. De brief kan, anders dan [appellante sub 2] veronderstelt, niet als een incidenteel (hoger) beroep worden aangemerkt. De Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voorziet in artikel 8:110 slechts in de mogelijkheid incidenteel hoger beroep in te stellen als er hoger beroep is ingesteld. In dit geval is geen hoger beroep door [appellante sub 1] ingesteld, maar een beroep tegen het besluit van 29 augustus 2017. Artikel 8:110 van de Awb is dan ook niet van toepassing. Dit betekent dat de brief van 21 december 2017 moet worden aangemerkt als een zelfstandig beroep tegen het besluit van 29 augustus 2017. Nu het beroep buiten de beroepstermijn is ingediend en niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellante sub 2] in verzuim is geweest, dient het niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Conclusie
4.    De beroepen van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] zijn niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de Afdeling niet kan overgaan tot een inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden die zij in hun beroepschriften hebben aangevoerd.
4.1.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep van [appellante sub 1 a] en [appellante sub 1 b] niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het beroep van [appellante sub 2] niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Binnema
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
589.