201808466/2/R1.
Datum uitspraak: 21 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te Arnhem,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Arnhem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Mooieweg 27 Oostzijde" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. [verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 december 2018, waar [verzoeker] en anderen en de raad, vertegenwoordigd door ing. B. Lagerberg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [partij] is de eigenaar van de gronden naast het woonperceel Mooieweg 27 te Arnhem. Op dit perceel is een kapschuur aanwezig. Het perceel is verder ingericht als tuin en voorzien van erfverharding. Het plan voorziet met een voorwaardelijke verplichting in een nieuwe woning na de sloop van de bestaande schuur.
[verzoeker] en anderen kunnen zich niet met het plan verenigen omdat hun uitzicht en de uitstraling van de Mooieweg wordt aangetast.
Spoedeisend belang
3. Gebleken is dat [partij] voornemens is om binnen korte tijd een omgevingsvergunning voor de bouw van de woning aan te vragen. Gelet hierop hebben [verzoeker] en anderen een spoedeisend belang bij hun verzoek.
Inspraak
4. [verzoeker] en anderen betogen dat er geen inhoudelijk overleg heeft plaatsgevonden met de omwonenden, terwijl de gemeente al jaren overlegt met de initiatiefnemer. [verzoeker] en anderen stellen dat zij bij de behandeling van het wijzigingsvoorstel in de raadscommissie wel hebben mogen inspreken, maar dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld inhoudelijk met de raad van gedachten te wisselen. Hun verzoek om te spreken in de besluitvormende raadsvergadering is geweigerd.
4.1. Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. Gesteld noch gebleken is dat de raad bij de voorbereiding van het plan niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in afdeling 3.4 van de Awb. In dat verband is van belang dat een ieder in de gelegenheid is geweest een zienswijze over het ontwerp van het plan naar voren te brengen. [verzoeker] en anderen hebben van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt. De raad heeft in de zienswijzenota een standpunt over de zienswijze van [verzoeker] en anderen ingenomen. De stelling van [verzoeker] en anderen dat geen inhoudelijk overleg heeft plaatsgevonden met de omwonenden, terwijl de gemeente al jaren overlegt met de initiatiefnemer, maakt het voorgaande niet anders, nu de Awb, de Wro, noch enig ander wettelijk voorschrift de raad verplicht om voorafgaand aan de vaststelling van het plan overleg te initiëren met belanghebbenden.
Het betoog faalt.
Alternatieven
5. [verzoeker] en anderen voeren aan dat er meerdere alternatieven zijn waar zij wel mee zouden kunnen instemmen. Zo had [partij] volgens [verzoeker] en anderen ook een kavel op een andere locatie kunnen kopen. [verzoeker] en anderen stellen verder dat de woning ook op de plaats van de te slopen kapschuur kan worden gebouwd waarbij de ontsluiting dan plaats zou kunnen vinden via de oprit van de bestaande woning. Als derde alternatief noemen [verzoeker] en anderen dat de woning meer naar achteren op het perceel zou kunnen worden geplaatst.
5.1. De raad heeft toegelicht dat het gaat om een verzoek van de eigenaar van de gronden voor de bouw van een woning aan de oostzijde van de Mooieweg 27. De raad heeft dit verzoek getoetst en heeft dat in combinatie met de sloop van de kapschuur positief gewaardeerd. De raad heeft verder toegelicht dat is gekeken naar alternatieven, maar dat deze alternatieven ruimtelijk niet akkoord waren. De bouw van een woning op de locatie van de kapschuur is volgens de raad geen optie, omdat hierdoor een woning in de tweede lijn zou ontstaan, hetgeen vanuit het oogpunt van sociale veiligheid niet wenselijk is. De rondweg, die is voorzien aan de noordoostzijde van de schuur waar [verzoeker] en anderen naar verwijzen en die het zou maken dat een op de locatie van de kapschuur te bouwen woning niet als tweede woning zou kunnen worden aangemerkt, is nog niet gerealiseerd en er is ook geen zicht op wanneer die rondweg er komt, aldus de raad. Het voorbeeld dat [verzoeker] en anderen noemen van een andere woning die volgens hen ook in de tweede lijn is gebouwd, is volgens de raad niet vergelijkbaar met deze situatie, nu die woning met de voorkant is gericht op de Nel Klaassenstraat waardoor geen sprake is van tweedelijns bebouwing. De bouw van de woning meer naar achteren op het perceel is volgens de raad vanuit stedenbouwkundig perspectief niet gewenst, omdat de voorgevel van de voorziene woning dan niet zou aansluiten bij de voorgevel van de bestaande woning.
De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die daarbij betrokken zijn. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Gelet op de toelichting van de raad, heeft de raad naar het oordeel van de voorzieningenrechter de voor- en nadelen van alternatieven voldoende in zijn afweging meegenomen. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen grond voor het oordeel dat de raad in redelijkheid had moeten kiezen voor één van de door [verzoeker] en anderen genoemde alternatieven.
Het betoog faalt.
Kwaliteit van het gebied
6. [verzoeker] en anderen voeren aan dat de voorziene woning het karakter en de kwaliteit van de Mooieweg aantast. Volgens [verzoeker] en anderen blijkt uit het voorheen geldende plan dat de Mooieweg een weg is met cultuurhistorische waarde die zich kenmerkt door de landschappelijke sfeer met doorzichten tussen de bebouwing. De verdubbeling van de toegestane bouwhoogte en de verbreding van het bouwvlak tasten volgens [verzoeker] en anderen de kwaliteit en het karakter van het gebied aan. Door de extra woning wordt het doorzicht vanaf de Mooieweg naar het achterliggende gebied afgesloten en wordt het open karakter van de weg op onacceptabele wijze aangetast, aldus [verzoeker] en anderen.
6.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de Mooieweg behoort tot de "historische linten", dat sprake is van een karakteristiek gebied, dat hij het belangrijk acht dat er langs de weg open delen te vinden zijn en dat al het voorgaande is meegenomen bij de beoordeling van dit initiatief. De raad stelt zich, onder verwijzing naar de groenbestemming van de gronden ten westen en ten oosten van de bestaande en voorziene woning, en de mogelijkheden onder het voorheen geldende plan, op het standpunt dat de voorziene woning het karakter en de kwaliteit van het gebied niet aantast. De karakteristiek wordt volgens de raad zelfs versterkt doordat de bouwmogelijkheden worden geconcentreerd naast de bestaande woning en het achterste deel van het perceel, na de sloop van de schuur, gevrijwaard blijft van bebouwing.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het voorheen geldende plan aan het overgrote deel van de gronden de bestemming "Wonen" en de bouwaanduiding "bijgebouwen" is toegekend, waardoor onder het voorheen geldende plan op het perceel binnen het bouwvlak bijgebouwen met een maximumbouwhoogte van 3,5 m konden worden gerealiseerd. In dit plan is de grens van dat bouwvlak 2 m opgeschoven. Daarnaast heeft de raad de maximum goot- en bouwhoogte van de voorziene woning, vastgesteld op 3,5 m respectievelijk 7 m. Deze hoogten zijn niet ongebruikelijk in de omgeving. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit plan het karakter en de kwaliteit van de Mooieweg niet aantast.
Het betoog faalt.
Woon- en leefklimaat
7. [verzoeker] en anderen voeren aan dat hun uitzicht ernstig wordt aangetast. Volgens [verzoeker] en anderen zijn hun belangen bij een goed woon- en leefklimaat onvoldoende betrokken in de besluitvorming.
7.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat de woningen van [verzoeker] en [een van de verzoekers], die deel uitmaakt van [verzoeker] en anderen, op een afstand liggen van ongeveer 35 m respectievelijk 32 m van de voorziene woning. Niet kan worden uitgesloten dat de voorziene woning zal leiden tot enige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de percelen van [verzoeker] en anderen. Nu in het algemeen geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet ook op de afstanden tussen de voorziene woning en de woningen van [verzoeker] en anderen, alsmede gelet op de maximum goot- en bouwhoogte van de voorziene woning, op voorhand geen aanleiding om te oordelen dat de beïnvloeding van het uitzicht van [verzoeker] en anderen zo ernstig is dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in de woning. Ook bestaat voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het belang van [verzoeker] en anderen in redelijkheid zwaarder had moeten laten wegen dan het belang van [partij] bij realisatie van de woning.
Het betoog faalt.
Rechtszekerheid
8. [verzoeker] en anderen betogen dat bestemmingsplannen in het gebied frequent worden gewijzigd, waarbij telkens wordt afgeweken van de oorspronkelijke visie op het gebied, terwijl bestemmingsplannen zekerheid dienen te bieden. Volgens [verzoeker] en anderen is het verzoek van [partij] geen reden om het bestemmingsplan te wijzigen.
8.1. Aan een voorheen geldend bestemmingsplan kunnen in het algemeen geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Een bestemmingsplan mag worden aangewend om een nieuwe ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, maar niet zonder daarbij de ruimtelijke gevolgen te onderzoeken en een belangenafweging te maken, hetgeen de raad wel heeft gedaan. Het rechtszekerheidsbeginsel, voor zover [verzoeker] en anderen daar een beroep op doen, verzet zich er aldus niet tegen dat de raad voor bepaalde gronden een nieuwe bestemmingsregeling vaststelt. De voorzieningenrechter ziet in het betoog van [verzoeker] en anderen voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet had mogen vaststellen ten behoeve van de voorziene woning.
Het betoog faalt.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Zwemstra
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2018
91-849.