201710022/1/A1.
Datum uitspraak: 27 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Nieuwerkerk aan den IJssel,
2. [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B], onderscheidenlijk gevestigd en wonend te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 2 november 2017 in zaken nrs. 17/6679, 17/6678, 17/66787, 17/6676, 17/6675 en 17/66784 in het geding tussen:
[appellante sub 2A],
[appellante sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2017, kenmerk 2017034054, heeft het college [appellante sub 1] een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 17 augustus 2017, kenmerk U17.004863, heeft het college het door [appellante sub 1] en [appellant sub 2B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 16 februari 2017, kenmerk 2017033926, heeft het college [appellant sub 2B] een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 17 augustus 2017, kenmerk U17.004856, heeft het college het door [appellante sub 2A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 november 2017 heeft de rechtbank de door [appellante sub 1] en [appellante sub 2A] tegen de besluiten van 17 augustus 2017 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] afzonderlijk en [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B] tezamen hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 19 januari 2018, kenmerk 2018015401, heeft het college bij [appellante sub 1] een dwangsom van 40.000,00 ingevorderd.
Bij besluit van 19 januari 2018, kenmerk 2018015398, heeft het college bij [appellante sub 2A] een dwangsom van € 40.000,00 ingevorderd.
Tegen deze invorderingsbesluiten hebben [appellante sub 1], [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B] gronden ingebracht.
Bij besluit van 26 september 2018 heeft het college bij [appellant sub 2B] een dwangsom van € 40.000,00 ingevorderd.
Tegen dit besluit heeft [appellant sub 2B] gronden ingebracht.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2018, waar [appellante sub 1], [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B], vertegenwoordigd respectievelijk bijgestaan door [gemachtigde] en mr. drs. G. van der Wende, advocaat te Capelle aan den IJssel, en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door M.C.J. van Braam en mr. R. Oosterhuis, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante sub 1], [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B] worden hierna, zowel afzonderlijk, twee tezamen, als alle drie tezamen aangeduid in enkelvoud als [appellant].
2. Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn de twee invorderingsbesluiten van 19 januari 2018 en het invorderingsbesluit van 26 september 2018 mede onderwerp van dit geding.
3. De bij besluiten van 16 februari 2017 opgelegde lasten onder dwangsom hebben betrekking op het in strijd met het bestemmingsplan stallen van caravans en andere voertuigen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Nieuwerkerk aan den IJssel. Bij besluiten van 17 augustus 2017 zijn deze dwangsombesluiten gehandhaafd.
Bij onderscheidene besluiten van 2 december 2015 heeft het college ten behoeve van deze activiteiten omgevingsvergunningen verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. Bij onderscheidene besluiten van 7 oktober 2016 heeft het college de besluiten van 2 december 2015 herroepen en de omgevingsvergunningen alsnog geweigerd.
De rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 10 januari 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:126, de beroepen van [appellant] tegen de besluiten van 7 oktober 2016 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft [appellant] hoger beroepen ingesteld. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 201801416/1/A1 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling de hoger beroepen gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond verklaard en de besluiten van 7 oktober 2016 tot weigering van de vergunningen vernietigd. Die besluiten zijn met terugwerkende kracht niet rechtsgeldig. Dat betekent dat ten tijde van het nemen van de dwangsombesluiten de besluiten van 2 december 2015 tot verlening van de omgevingsvergunningen gelding hadden. Het stallen van caravans op de genoemde percelen vond toentertijd dus plaats op grond van geldige vergunningen. Er was derhalve geen sprake van een overtreding van het bestemmingsplan, zodat het college niet bevoegd was tot het opleggen van de lasten onder dwangsom. De desbetreffende besluiten zijn in strijd met artikel 5:32 van de Awb. 4. De hoger beroepen zijn gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond verklaren en de besluiten van het college van 17 augustus 2017 vernietigen. De Afdeling zal zelf voorziend de besluiten van 16 februari 2017 tot het opleggen van lasten onder dwangsom herroepen.
5. Gelet op het voorgaande is aan de drie invorderingsbesluiten de wettelijke grondslag komen te ontvallen. De beroepen tegen die besluiten zijn dan ook gegrond. De besluiten moeten worden vernietigd.
6. Aan de bespreking van de inhoudelijke gronden van [appellant] komt de Afdeling niet toe.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 2 november 2017, voor zover deze is aangevallen;
III. verklaart de door [appellante sub 2A] en [appellante sub 1] bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas van 17 augustus 2017 met de kenmerken U17.004863 en 2017033926;
V. herroept de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas van 16 februari 2017 met de kenmerken 2017034054 en 2017033926;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 17 augustus 2017;
VII. verklaart de beroepen van [appellante sub 1], [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen de invorderingsbesluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas van 19 januari 2018 en 26 september 2018 gegrond;
VIII. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas van 19 januari 2018 met de kenmerken 2018015401 en 2018015398, en van 26 september 2018, kenmerk 2018015398;
IX. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas tot vergoeding van bij [appellante sub 2A], [appellante sub 1] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van totaal € 3.006,00 (zegge: drieduizend zes euro euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas aan [appellante sub 2A], [appellante sub 1] en [appellant sub 2B] de door hun betaalde griffierechten ten bedrage van totaal € 1.349,00 (zegge: dertienhonderdnegenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2018
190-757.