ECLI:NL:RVS:2018:4252

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
201804224/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de definitieve berekening van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 april 2018, waarin het beroep van [appellante] tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen over de kinderopvangtoeslag werd behandeld. De Belastingdienst had op 5 augustus 2016 de kinderopvangtoeslag voor 2014 definitief vastgesteld op € 21.333,00 en een bedrag van € 711,00 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd. Na verschillende besluiten en herzieningen door de Belastingdienst, werd het bezwaar van [appellante] deels gegrond en deels ongegrond verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] tegen eerdere besluiten niet-ontvankelijk en het beroep tegen het laatste besluit ongegrond.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen eerdere besluiten niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de Belastingdienst onterecht heeft geoordeeld over de vergoedbaarheid van de kinderopvanguren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 november 2018 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het besluit van 16 mei 2017 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep tegen het besluit van 16 mei 2017 niet-ontvankelijk verklaarde en verklaart dit beroep alsnog ongegrond. De Belastingdienst wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201804224/1/A2.
Datum uitspraak: 27 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 april 2018 in zaak nr. 16/5186 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over 2014 toegekende kinderopvangtoeslag definitief berekend en vastgesteld op € 21.333,00 en een bedrag van € 711,00 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 14 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 14 oktober 2016 herzien en het bezwaar van [appellante] deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij besluit van 16 mei 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 24 april 2017 herzien en het bezwaar van [appellante] deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 juni 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over 2014 toegekende kinderopvangtoeslag opnieuw definitief berekend en vastgesteld op € 22.565,00 en een bedrag van € 599,00 aan te weinig ontvangen voorschotten verrekend.
Bij uitspraak van 11 april 2018 heeft de rechtbank het beroep van [appellante], voor zover gericht tegen de besluiten van 14 oktober 2016, 24 april 2017 en 16 mei 2017, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 9 juni 2017, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk overgelegd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. A.M.T. Wezel, advocaat te Zaandam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    [appellante] heeft in 2014 voor haar kinderen gebruik gemaakt van kinderopvang bij kinderdagverblijf Mimpi en kinderdagverblijf Tinteltuin. [appellante] heeft van de Belastingdienst/Toeslagen voorschotten ontvangen op de tegemoetkoming in haar kosten voor deze opvang.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen met het besluit van 24 april 2017 het besluit van 14 oktober 2016 heeft ingetrokken, met het besluit van 16 mei 2017 het besluit van 24 april 2017 heeft ingetrokken en met het besluit van 9 juni 2017 het besluit van 16 mei 2017 heeft ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep van [appellante], voor zover dat is gericht tegen de besluiten van 14 oktober 2016, 24 april 2017 en 16 mei 2017, niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is gebleken dat zij nog belang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen die besluiten.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in de maanden juni tot en met december 2014 6,5 uren per maand meer afgenomen kinderopvang dan het maximaal te vergoeden aantal uren kinderopvang niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag en dat deze uren daarvoor evenmin in aanmerking komen, omdat in de maanden januari tot en met mei 2014 niet het maximaal aantal uren kinderopvang is  gebruikt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de wetgever heeft beoogd een maximum van 2760 vergoedbare uren op jaarbasis vast te stellen, waarbij de verkrijger van de kinderopvangtoeslag de mogelijkheid wordt geboden daarbij zodanig te schuiven in de te vergoeden uren dat het maximum van 230 uur per maand kan worden overschreden indien dat niet leidt tot overschrijding van het maximale aantal uren op jaarbasis. Het enkele bestaan van een tijdvak binnen een kalenderjaar waarin het recht op de kinderopvangtoeslag lager was dan het maximale aantal uren van 230 uur per maand geeft geen recht op een vergoeding voor meer dan 230 uur in de andere maanden van het berekeningsjaar, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    [appellante] voert aan dat de rechtbank ten onrechte het beroep, voor zover gericht tegen de besluiten van 14 oktober 2016, 24 april 2017 en 16 mei 2017, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe wijst zij erop dat zij belang had bij de beoordeling van het beroep tegen deze besluiten, omdat zij in die procedure om vergoeding van proceskosten heeft verzocht.
[appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in de maanden juni tot en met december 2014 6,5 uren per maand meer afgenomen kinderopvang dan het maximaal te vergoeden aantal uren kinderopvang niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. Daartoe voert zij aan dat deze 6,5 uren kunnen worden gecompenseerd met de uren kinderopvang uit de maanden januari 2014 tot en met mei 2014, omdat zij in die maanden geen gebruik heeft gemaakt van het maximaal te vergoeden aantal uren kinderopvang. Daartoe verwijst zij naar de toelichting op het gewijzigde Besluit kinderopvangtoeslag (hierna: het Besluit; Stb. 2011, 424) en de website van de Belastingdienst/Toeslagen. Bovendien is de Belastingdienst/Toeslagen volgens [appellante] uitgegaan van een onjuiste berekening van het aantal gewerkte uren. Zij wijst erop dat zij in de maanden januari tot en met mei 2014 gebruik maakte van ouderschapsverlof, die moeten worden meegenomen bij de berekening van de gewerkte uren.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling uitgesproken voor de door haar na de zitting bij de rechtbank ingebrachte schriftelijke uiteenzetting, aldus [appellante].
- Omvang van het geding
4.1.    Bij besluit van 24 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 14 oktober 2016 herzien en bepaald dat dit besluit in de plaats treedt van het besluit van 14 oktober 2016. Bij besluit van 16 mei 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 24 april 2017 herzien en bepaald dat dit besluit in de plaats treedt van het besluit van 24 april 2017.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het besluit van 16 mei 2017 met het besluit van 9 juni 2017 is ingetrokken. In het besluit van 9 juni 2017 wordt het besluit van 16 mei 2017 niet genoemd. Verder is van belang dat de Belastingdienst/Toeslagen in het besluit van 16 mei 2017 heeft beslist op het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 5 augustus 2016 en het besluit van 9 juni 2017 een nieuwe definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag inhoudt. In het besluit van 16 mei 2017 wordt aan [appellante] medegedeeld dat zij een nieuwe herziene definitieve beschikking zal ontvangen waarin voor € 22.565,00 aan kinderopvangtoeslag 2014 aan haar wordt toegekend. Gelet hierop dient het besluit van 9 juni 2017 te worden aangemerkt als een aanvulling op het besluit van 16 mei 2017.
Bij besluit van 16 mei 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 5 augustus 2016 deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Dit besluit komt niet geheel tegemoet aan het beroep van [appellante] tegen het besluit van 14 oktober 2016. Gelet hierop wordt het besluit van 16 mei 2017, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van deze wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte het beroep van [appellante], voor zover gericht tegen het besluit van 16 mei 2017, niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt.
- Compensatie uren
4.2.    Niet in geschil is dat [appellante] in de maanden juni tot en met december 2014 173 uren per maand heeft gewerkt. Van dat aantal uren kan zij, gelet op het bepaalde in artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder b, 1°, van het Besluit, 140% aan dagopvang voor kinderopvangtoeslag in aanmerking brengen. Artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit stelt het maximaal aantal uren kinderopvang per kalendermaand dat voor een tegemoetkoming in aanmerking komt per kind op 230 uur. Dit leidt tot de conclusie dat [appellante] in de maanden juni tot en met december 2014 recht heeft op kinderopvangtoeslag voor 230 uur.
Niet in geschil is dat [appellante] in de maanden juni tot en met december 2014 per maand 236,5 uren, dus 6,5 uren meer dan het maximale aantal 230 uur, kinderopvang heeft afgenomen dan waarvoor zij kinderopvangtoeslag kan krijgen.
4.3.    In de door [appellante] aangehaalde toelichting op het Besluit is het volgende opgenomen:
"Het recht op kinderopvangtoeslag en de urenkoppeling zijn gerelateerd aan het berekeningsjaar. Dit betekent dat als een ouder in een kalenderjaar minder uren gebruik maakt van kinderopvang dan het aantal uren dat op basis van deze urenkoppeling voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen, deze uren op een ander moment in het berekeningsjaar alsnog voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen"
Op de website van de Belastingdienst/Toeslagen staat het volgende vermeld:
"Gebruikt u minder uren dan het maximum? Dan mag u die in een andere maand van hetzelfde jaar gebruiken."
4.4.    Daargelaten of [appellante] in de maanden januari tot en met mei 2014 minder kinderopvang heeft afgenomen dan waarvoor zij kinderopvangtoeslag kan krijgen, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag voor 6,5 uren afgenomen kinderopvang in de maanden juni tot en met december 2014. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hetgeen wordt vermeld in de toelichting van het Besluit en de website van de Belastingdienst/Toeslagen niet van toepassing is op de situatie van [appellante]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit voormelde toelichting op het Besluit en de website slechts volgt dat het restant uren in maanden waarin ten opzichte van het aantal gewerkte uren minder opvanguren worden afgenomen dan het maximum aantal uren dat daarvoor in aanmerking komt, kan worden gecompenseerd in andere maanden van hetzelfde berekeningsjaar. Deze mogelijkheid tot compensatie ziet derhalve op de in artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit neergelegde urenkoppeling. In artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit wordt het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt uitdrukkelijk begrensd door het maximum van 230 uren per maand kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt. Het betoog van [appellante] dat artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit aldus kan worden gelezen dat per berekeningsjaar gemiddeld niet meer dan 230 uren per kalendermaand voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen, strookt niet met de bewoordingen van die bepaling. Bovendien wordt op de website van de Belastingdienst/Toeslagen meermaals uitdrukkelijk vermeld dat meer dan 230 uren kinderopvang per maand niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag voor 6,5 uren afgenomen kinderopvang in de maanden juni tot en met december 2014. Voor dat deel van de uren komt zij niet in aanmerking voor kinderopvangtoeslag. Dat deel blijft daarom buiten beschouwing bij de berekening.
Het betoog faalt.
- Proceskosten
4.5.    Voor de vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden, volgens de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), punten toegekend aan verrichte proceshandelingen. In bijlage A bij het Bpb is limitatief bepaald welke proceshandelingen voor vergoeding in aanmerking komen. Voorts is in deze bijlage bepaald welk bedrag voor vergoeding in aanmerking komt door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen en die te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactor.
4.6.    In het hogerberoepschrift heeft [appellante] niet toegelicht voor welke door haar na de zitting bij de rechtbank ingebrachte schriftelijke uiteenzetting de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken. Desgevraagd heeft [appellante] ter zitting bij de Afdeling niet kunnen aangeven voor de indiening van welk stuk zij vergoeding beoogt. Zij heeft nader toegelicht dat dit niet de brief van 29 juni 2017 betreft, waarin zij heeft gereageerd op een brief van de Belastingdienst/Toeslagen van 12 juni 2017. Overigens bevinden zich in het dossier geen door [appellante] in de beroepsfase na de zitting bij de rechtbank ingebrachte processtukken. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank in zoverre ten onrechte heeft afgezien van een proceskostenveroordeling.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 mei 2017 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 mei 2017 alsnog ongegrond verklaren. Voor het overige zal de Afdeling deze uitspraak bevestigen.
6.    De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 april 2018 in zaak nr. 16/5186, voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 mei 2017 niet-ontvankelijk heeft verklaard;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 16 mei 2017 ongegrond;
IV.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V.    veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Schueler    w.g. Nieuwenhuizen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2018
633.
BIJLAGE
Besluit kinderopvangtoeslag
Artikel 2
De hoogte van de kinderopvangtoeslag wordt voor iedere kalendermaand afzonderlijk bepaald.
Artikel 8a
1. Het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedraagt voor ieder kind niet meer dan:
a. 230 uren per kalendermaand;
b. per berekeningsjaar:
1°. 140 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor dagopvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, gezamenlijk;
2°. 70 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor buitenschoolse opvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, gezamenlijk;
3°. de duur van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c tot en met j, van de wet uitgedrukt in kalendermaanden, vermenigvuldigd met 230 uren per kalendermaand.
2. Voor het aantal uren dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt uitgegaan van het aantal uren van de ouder of partner die in dat berekeningsjaar het minste uren heeft gewerkt, gebruik heeft gemaakt van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus heeft gevolgd.
[…].
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:75
1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. (…)
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 (...) van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Bijlage bij Besluit proceskosten bestuursrecht
A. Punten per proceshandeling (…)
punten
Beroep en hoger beroep
(…)
3. repliek/dupliek (8:43, eerste lid)/ schriftelijke uiteenzetting
(artikel 8:43, tweede lid)                            0,5