ECLI:NL:RVS:2018:434
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 8 februari 2017 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. de Haan, heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem. De rechtbank heeft op 27 oktober 2017 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris een nader stuk ingediend. Het onderzoek is vervolgens gesloten. Uit de door de staatssecretaris overgelegde vertrekverklaring blijkt dat de vreemdeling op 8 januari 2018 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie naar Afghanistan is vertrokken. Hierdoor heeft de vreemdeling geen belang meer bij de beoordeling van zijn hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdeling niet langer in Nederland verblijft en er geen proceskostenveroordeling nodig is. De uitspraak is gedaan op 6 februari 2018 door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Engelhart, griffier.