201800165/2/A3.
Datum uitspraak: 8 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Veghel, gemeente Meierijstad, handelend onder de naam [bedrijf],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 13 december 2017 in zaak nrs. 17/3153 en 17/3154 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de burgemeester van Meierijstad.
Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 15 november 2016 (hierna: het besluit van 15 november 2016) heeft de burgemeester van Veghel (thans: Meierijstad) de aan [verzoeker] verleende vergunningen voor exploitatie van [bedrijf] en de aanwezigheid in het eetcafé van een kansspelautomaat (hierna: exploitatievergunning en aanwezigheidsvergunning), ingetrokken.
Bij besluit van 2 november 2017 heeft de burgemeester het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 januari 2018, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. S. Derksen, advocaat te Oss, en de burgemeester, vertegenwoordigd door F.E.M. van Buuren en R.A.M. ter Heine, zijn verschenen. Voorts is als tolk G. Gunes verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] is enig eigenaar en leidinggevende van het eetcafé. Hij was ten minste sinds augustus 2005 in het bezit van een drank- en horecavergunning, een exploitatievergunning en een aanwezigheidsvergunning.
Bij het besluit van 15 november 2016 heeft de burgemeester deze vergunningen ingetrokken. Aan de intrekking van de drank- en horecavergunning heeft de burgemeester, onder verwijzing naar een op 26 oktober 2016 verzonden voornemen, ten grondslag gelegd dat [verzoeker] wegens een aantal strafrechtelijke veroordelingen, een lopende vervolging wegens de mishandeling van een politieagent op 16 september 2016 en overige procedures waarin hij als verdachte is aangemerkt, niet meer voldoet aan het in artikel 8 van de Drank- en Horecawet neergelegde vereiste dat leidinggevenden van een horecabedrijf niet van slecht levensgedrag zijn. Aan de intrekking van de exploitatievergunning en de aanwezigheidsvergunning heeft deze burgemeester, onder verwijzing naar de intrekking van de drank- en horecavergunning en de artikelen 1:6, aanhef en onder b, en 1:8 van de Algemene plaatselijke verordening Veghel 2012 (hierna: de APV Veghel), ten grondslag gelegd dat intrekking noodzakelijk is ter bescherming van de belangen op basis waarvan deze vergunningen zijn verleend.
Tegen het besluit van 15 november 2016 heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt. Tijdens een hoorzitting van de Commissie Rechtsbescherming Meierijstad op 14 juni 2017 heeft hij het bezwaar, voor zover gericht tegen de intrekking van de drank- en horecavergunning, ingetrokken. Bij het besluit van 2 november 2017 heeft de burgemeester het bezwaar tegen de intrekking van de exploitatievergunning en de aanwezigheidsvergunning ongegrond verklaard. Volgens de burgemeester is wegens het niet meer voldoen aan het in artikel 8 van de Drank- en Horecawet neergelegde vereiste dat leidinggevenden van een horecabedrijf niet van slecht levensgedrag zijn, het incident van 16 september 2016, waarbij [verzoeker] twee politieagenten heeft mishandeld, en een vervolging wegens een op 11 januari 2017 gepleegde diefstal, de openbare orde in het geding en is de intrekking overeenkomstig de Beleidsregels Brabants Alcohol- en Horecasanctiebeleid (hierna: de Beleidsregels) en de bijbehorende sanctietabel.
3. [verzoeker] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank de intrekking van de exploitatievergunning en de aanwezigheidsvergunning ten onrechte heeft onderschreven. Hiertoe voert hij onder meer aan dat de burgemeester ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom intrekking van de exploitatievergunning noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde.
3.1. Artikel 1:6, aanhef en onder b, van de APV Veghel luidde ten tijde van belang: "De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd […] indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist[.]"
Artikel 1:8, aanhef en onder a, luidde: "De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van […] de openbare orde[.]
3.2. De burgemeester heeft aan de intrekking van de exploitatievergunning in het besluit van 15 november 2016 artikel 1:6, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 1:8, aanhef en onder a, van de APV Veghel ten grondslag gelegd. Uit het besluit van 2 november 2017 blijkt dat de burgemeester de intrekking van de exploitatievergunning op die grondslag - ook neergelegd in de inmiddels van kracht geworden Algemene Plaatselijke Verordening Meierijstad - heeft gehandhaafd.
De burgemeester heeft zich in het besluit van 2 november 2017, zoals toegelicht ter zitting van de voorzieningenrechter, op het standpunt gesteld dat de mishandeling van twee politieagenten door [verzoeker] bij het incident van 16 september 2016 als een categorie 0-overtreding, een zeer ernstig incident, in de zin van de Beleidsregels en bijbehorende sanctietabel is aan te merken.
3.3. De Beleidsregels beschrijven een categorie 0-overtreding als volgt: "Bij Categorie 0-overtredingen gaat het om urgente, ernstige zaken die direct dienen te worden beëindigd. Er is sprake van acuut gevaar voor natuur en milieu en/of de volksgezondheid is in gevaar en/of de veiligheid is in het geding. Er is snelheid vereist om tot beëindiging van de overtreding te komen." Als actie die in geval van een categorie 0-overtreding kan worden ondernomen, vermelden de Beleidsregels het direct toepassen van bestuursdwang.
De bij de Beleidsregels horende sanctietabel vermeldt onder het kopje 'ordeverstoring en ernstige incidenten' als mogelijke sanctie bij overtredingen van categorie 0 of 1 onder meer facultatieve intrekking van APV-vergunningen. De sanctietabel vermeldt hierbij als aanknopingspunt voor mogelijke oplegging van een sanctie de artikelen 172 en 174 tot en met 176a van de Gemeentewet.
3.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de intrekking van de exploitatievergunning en de aanwezigheidsvergunning in overeenstemming is met de Beleidsregel en de bijbehorende sanctietabel. In deze zaak is immers geen sprake van een categorie 0-overtreding als beschreven in de Beleidsregels. Een van het eetcafé uitgaand acuut gevaar heeft zich door het incident van 16 september 2016 niet voorgedaan. De burgemeester heeft [verzoeker] ook niet de volgens de Beleidsregels bij een categorie 0-overtreding horende sanctie van bestuursdwang opgelegd. Voorts is niet duidelijk hoe de vermelding in de sanctietabel van de Gemeentewetbepalingen zich verhoudt tot intrekking van APV-vergunningen.
Voor zover de burgemeester de exploitatievergunning en de aanwezigheidsvergunning heeft ingetrokken wegens het levensgedrag van [verzoeker], wordt overwogen dat de aan de intrekking ten grondslag gelegde artikelen 1:6 en 1:8 van de APV Veghel het levensgedrag van een exploitant als zodanig niet als intrekkingsgrond vermelden. De burgemeester heeft de intrekking daarom ook in zoverre ondeugdelijk gemotiveerd.
4. Gelet op het voorgaande heeft het hoger beroep een redelijke kans van slagen. [verzoeker] heeft voorts een zwaarwegend belang bij het volledig kunnen exploiteren van het eetcafé zolang niet op het hoger beroep is beslist. Niet gebleken is dat daarmee een reëel gevaar ontstaat voor verstoring van de openbare orde in en rond het eetcafé.
De voorzieningenrechter zal daarom de na te melden voorlopige voorziening treffen.
5. De burgemeester moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de burgemeester van Meierijstad van 2 november 2017, kenmerk 19481125, en het besluit van de burgemeester, verzonden op 15 november 2016, kenmerk 94.863, voor zover daarbij de aan [verzoeker], handelend onder de naam [bedrijf], verleende exploitatievergunning en aanwezigheidsvergunning zijn ingetrokken en deze intrekkingen zijn gehandhaafd;
II. veroordeelt de burgemeester van Meierijstad tot vergoeding van bij [verzoeker], handelend onder de naam [bedrijf], in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de burgemeester van Meierijstad aan [verzoeker], handelend onder de naam [bedrijf], het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Slump w.g. Hartsuiker
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2018
620.