ECLI:NL:RVS:2018:475

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
201606057/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
  • D.J.C. van den Broek
  • F.D. van Heijningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag Natuurbeschermingswet 1998

In deze zaak heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) voor een agrarisch bedrijf in Breda. De aanvraag werd ingediend op 21 november 2011 en aanvankelijk aangevuld op 11 juli 2012. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft op 14 augustus 2012 een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, maar heeft op 26 juni 2013 een brief gestuurd waarin de intrekking van de aanvraag werd bevestigd. Echter, in rechte is vastgesteld dat de aanvraag niet was ingetrokken. Op 8 juli 2013 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.

In de periode die volgde, heeft [appellant] op 17 november 2014 een nieuwe aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning milieu, zonder voorbehoud te maken ten aanzien van de eerdere aanvraag. Op 5 augustus 2016 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 21 november 2011. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het beroep onredelijk laat is ingediend, gezien het tijdsverloop van meer dan drie jaar tussen de ingebrekestelling en het indienen van het beroep. De Afdeling concludeert dat uitzicht op besluitvorming al geruime tijd verloren was gegaan.

Daarom heeft de Afdeling het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 14 februari 2018 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. J.C. Kranenburg als voorzitter en mr. D.J.C. van den Broek en mr. F.D. van Heijningen als leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

Uitspraak

201606057/3/R2.
Datum uitspraak: 14 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) voor het agrarische bedrijf aan de [locatie] te Breda.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2017, waar [appellant B], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Oostvogels, mr. J.M.G. Heideman en H.M.E. Suntjens, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep wordt met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit."
Artikel 6:12, tweede lid luidt: "Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is."
Het vierde lid luidt: "Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend."
2.    Op 21 november 2011 heeft [appellant] een aanvraag ingediend voor een Nbw-vergunning voor het agrarische bedrijf aan de [locatie] te Breda. Bij brief van 11 juli 2012 heeft hij deze aanvraag aangevuld. Op 14 augustus 2012 heeft het college een ontwerpbesluit voor de verlening van de Nbw-vergunning ter inzage gelegd.
Op 26 juni 2013 heeft het college een brief verzonden aan [appellant] met daarin de mededeling dat de intrekking van de aanvraag wordt bevestigd. In rechte is nadien echter komen vast te staan dat [appellant] de aanvraag niet heeft ingetrokken.
Op 8 juli 2013 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag.
Op 17 november 2014, gewijzigd op 17 december 2015, heeft [appellant] een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning milieu, met daarbij een verzoek om een verklaring van geen bedenkingen door het college als bedoeld in artikel 47b van de Nbw 1998, voor de veehouderij aan de [locatie] te Breda. Hierbij heeft [appellant] geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van de aanvraag van 21 november 2011.
Op 4 juni 2016 heeft [appellant] een brief gestuurd aan het college luidende: "Waar blijft de Natuurbeschermingswetvergunning van 22.11.2011?".
Bij brief van 5 augustus 2016 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 21 november 2011.
3.    Gelet op het tijdsverloop van ruim drie jaar tussen de ingebrekestelling van 8 juli 2013 en het beroep dat op 5 augustus 2016 is ingediend, is de Afdeling van oordeel dat het beroep onredelijk laat is ingediend, omdat uitzicht op besluitvorming al geruime tijd verloren was gegaan. Hierbij acht de Afdeling van belang dat in die periode [appellant] een aanvraag heeft gedaan voor een omgevingsvergunning milieu, met daarbij een verzoek om een verklaring van geen bedenkingen door het college, voor de veehouderij aan de [locatie] te Breda, zonder daarbij een voorbehoud te maken ten aanzien van de aanvraag van 21 november 2011. De brief van 4 juni 2016, daargelaten of deze als een ingebrekestelling kan worden aangemerkt, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.    Gelet op het vorenstaande is het beroep niet-ontvankelijk.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Kranenburg    w.g. Scheele
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2018
723.