201708426/2/R2.
Datum uitspraak: 19 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de Stichting Flora & Faunabescherming Weesp, gevestigd te Weesp,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 oktober 2017 in zaken nrs. 17/2499 en 17/4271 in het geding tussen:
de Stichting
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.
Procesverloop
Bij e-mailbericht van 11 november 2016 heeft de Rijksdienst van Ondernemend Nederland een verzoek van de Stichting om handhavend op te treden tegen overtredingen van de Flora- en faunawet (thans: de Wet natuurbescherming, hierna: Wnb) door voorgenomen werkzaamheden op een aantal schansen in Weesp door de gemeente Weesp, afgewezen.
Bij besluit van 12 april 2017 heeft het college het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:8726, heeft de rechtbank het door de Stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de Stichting hoger beroep ingesteld. Bij deze brief heeft de Stichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 januari 2018, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter], en [secretaris], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Blondelle-Zuidema, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de gemeente Weesp, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, vergezeld door ing. C. Kruidenberg en ir. G.C. van Diedenhoven, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek om een voorlopige voorziening is erop gericht dat de onderhoudswerkzaamheden aan de beplanting op de Draaierschans, Roosenboomschans en de Nieuwe Agtkant worden opgeschort totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
3. Voor zover het college stelt dat de Stichting geen belang meer heeft bij een uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat de bewuste werkzaamheden in november 2017 zijn afgerond, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ter zitting is toegelicht dat de onderhoudswerkzaamheden aan de beplanting op de schansen bestaan uit het verwijderen van zogenoemd 'opschot' - niet aangeplante struiken en bomen - en dat ook in 2018 opnieuw opschot zal worden verwijderd op dezelfde locaties op de schansen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 maart 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AS8397, kan het belang van een oordeel omtrent de rechtmatigheid van een besluit zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel van de Afdeling bij toekomstige besluiten kan worden betrokken. Aangezien het bij het verwijderen van opschot gaat om vergelijkbare, terugkerende onderhoudswerkzaamheden op dezelfde locaties, kan het oordeel van de Afdeling in de bodemprocedure over de rechtmatigheid van het besluit van het college van 12 april 2017 bij de toekomstige onderhoudswerkzaamheden worden betrokken. Gelet hierop heeft de Stichting een belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening. 4. De voorzieningenrechter overweegt dat vóór aanvang van de werkzaamheden in opdracht van de gemeente ecologisch advies is ingewonnen over de mogelijke gevolgen hiervan voor de flora en fauna op de schansen. In dit ecologisch advies van 9 november 2016, opgesteld door adviesbureau Regelink Ecologie en Landschap wordt - kort samengevat - geconcludeerd dat als bij het verwijderen van opschot een aantal maatregelen in acht wordt genomen, geen sprake is van overtreding van de Wnb en dat daarvoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. De Stichting heeft in haar beroepschrift en ter zitting niets concreets aangevoerd op basis waarvan het aannemelijk is dat het verwijderen van opschot in november 2017 tot overtreding van artikel 3.10, eerste lid, onder a en onder b, van de Wnb heeft geleid.
5. Voor zover de Stichting vreest dat de voorgenomen herinrichting van de Draaierschans, Roosenboomschans, Bakkerschans en de Nieuwe Agtkant, zoals beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan Schansen Weesp' van 14 augustus 2017, zal leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen in de Wnb, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De werkzaamheden die in het kader van het Beheer- en ontwikkelplan zullen worden uitgevoerd, moeten worden onderscheiden van het reguliere - al dan niet achterstallige - onderhoud zoals het verwijderen van opschot, waar deze procedure betrekking op heeft. Omdat deze procedure geen betrekking heeft op de werkzaamheden die nog zullen worden uitgevoerd in het kader van het Beheer- en ontwikkelplan, kan ten aanzien van die werkzaamheden geen voorlopige voorziening worden getroffen.
Overigens is ter zitting namens de gemeente meegedeeld dat de grootschalige werkzaamheden die in het Beheer- en ontwikkelplan zijn opgenomen pas zullen worden uitgevoerd in het najaar van 2018, als een ontheffing krachtens de Wnb niet nodig blijkt te zijn of als die is verleend. Weliswaar volgt uit de planning van de werkzaamheden die is opgenomen in hoofdstuk 3 van het Beheer- en ontwikkelplan dat deze grootschalige werkzaamheden in 2017 zouden starten, maar ter zitting is namens de gemeente toegelicht dat dit niet haalbaar was. De voorzieningenrechter attendeert de Stichting erop dat tegen de tijd dat die werkzaamheden beginnen hiervoor eventueel een afzonderlijk verzoek om handhavend optreden kan worden ingediend bij het college, als voor die werkzaamheden geen ontheffing is verleend en zij denkt dat daarbij de verbodsbepalingen van de Wnb zullen worden overtreden.
6. Wat betreft de foto’s die zijn genomen op 24 januari 2018, door de Stichting gevoegd bij haar nadere stuk van 25 januari 2018, waarop te zien is dat rietkragen langs de oever van de Roosenboomschans zijn verwijderd, is ter zitting namens de gemeente verklaard dat zij niet bekend is met deze werkzaamheden en dat deze werkzaamheden niet in haar opdracht zijn uitgevoerd. De voorzieningenrechter ziet geen omstandigheden op basis waarvan aan deze uitleg moet worden getwijfeld en verwacht dan ook niet dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat aan de rietkragen geen werkzaamheden zullen worden uitgevoerd. Verder gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de gemeente en het college erop toezien dat geen werkzaamheden op en rondom de schansen worden uitgevoerd door derden waarvoor door de beheerder geen toestemming is verleend en waarvoor mogelijk een ontheffing als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van de Wnb benodigd is.
7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om, in afwachting van de behandeling van het hoger beroep door de Afdeling, een voorlopige voorziening te treffen wat betreft het verwijderen van opschot op de Draaierschans, Roosenboomschans en de Nieuwe Agtkant. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Michiels w.g. Vreugdenhil
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2018
571.