201703182/2/R2.
Datum uitspraak: 21 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Etten-Leur,
en
het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 20 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2539, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zestien weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 21 februari 2017 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college op 19 december 2017 een nadere motivering van het besluit van 21 februari 2017 vastgesteld.
[appellant] heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 20 september 2017 overwogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat aan de wijzigingsvoorwaarde onder e van artikel 3, lid 3.6, onder 3.6.7, van de planregels wordt voldaan. Het wijzigingsplan is dan ook in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Om die reden is het beroep van [appellant] gegrond en dient het besluit van 21 februari 2017 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Buitengebied, Bankenstraat 17" te worden vernietigd voor zover aan de gronden ter plaatse van Bankenstraat 17 de functieaanduiding ‘glastuinbouw’ en de nadere aanduiding ‘bouwvlak’ is toegekend.
Aan de hand van de door het college vastgestelde nadere motivering van 19 december 2017 zal de Afdeling evenwel beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan "Buitengebied, Bankenstraat 17" in stand kunnen blijven. Zij overweegt daartoe als volgt.
2. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om de gebreken die in het besluit van 21 februari 2017 zijn geconstateerd te herstellen. Daartoe diende het college alsnog onderzoek te doen naar de gevolgen van het wijzigingsplan voor het woon- en leefklimaat van [appellant] als gebruik wordt gemaakt van assimilatiebelichting en te bezien of het bestreden besluit in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek in stand kan blijven, dan wel in zoverre een passende planregeling te treffen. Voorts diende het college alsnog te motiveren dat de wijziging voor het aspect verkeer milieuhygiënisch inpasbaar is.
3. Het college heeft op 19 december 2017 beslist omtrent een nadere motivering van het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan "Buitengebied, Bankenstraat 17". In de nadere motivering verwijst het college voor het aspect verkeer naar het door de omgevingsdienst Midden- en West-Brabant opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek wijzigingsplan ‘Buitengebied, Bankenstraat 17’ Etten-Leur" van 14 december 2017 (hierna: akoestisch rapport). Het college geeft te kennen dat het de conclusies in dit rapport onderschrijft. Hieruit volgt dat het college de bevindingen in het akoestisch rapport tot de zijne heeft gemaakt. Het college stelt zich op het standpunt dat de representatieve bedrijfssituatie op het perceel Bankenstraat 17 akoestisch inpasbaar is en ruimtelijk aanvaardbaar moet worden geacht.
4. [appellant] bestrijdt de nadere motivering voor zover die betrekking heeft op het aspect verkeer. Hij betoogt dat het college alsnog onvoldoende heeft gemotiveerd dat de wijziging voor het aspect verkeer milieuhygiënisch inpasbaar is.
Hiertoe voert hij aan dat in het akoestisch rapport onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd. Ten eerste liggen aan dit rapport verkeerstellingen ten grondslag die in oktober 2017 zijn uitgevoerd. Hiermee zijn volgens hem tellingen gedaan in een periode waarin het wat betreft verkeersbewegingen relatief rustig is in het gebied, aangezien de maand oktober buiten het seizoen valt waarin de meeste activiteiten plaatsvinden. Daarnaast heeft het college volgens hem onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat van het kencijfer 8,0 voertuigbewegingen per ha glastuinbouw per etmaal kan worden uitgegaan bij een glastuinbouwbedrijf dat zich bezig houdt met stekteelt.
Verder voert [appellant] aan dat de Bankenstraat een toename van vrachtverkeer niet kan verwerken.
4.1. In het akoestisch rapport zijn uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de geluidgevolgen voor omwonenden onderzocht vanwege verkeer van en naar het voorziene glastuinbouwbedrijf van 8 ha kassen en 3,44 ha containerveld aan de Bankenstraat 17 in Etten-Leur. Uit dit rapport blijkt dat de geluidbelasting op de omliggende woningen gelijk blijft of minimaal zal toenemen.
Bij de berekening van de geluidbelasting ten gevolge van verkeersbewegingen die in de huidige situatie plaatsvinden is uitgegaan van verkeerstellingen die in oktober 2017 zijn uitgevoerd op de omliggende wegen, waaronder de Lage Donk waar [appellant] woont. Daarbij is gekeken naar de verkeersintensiteit en naar de verdeling van het verkeer wat betreft categorie en routing.
Bij de berekening van de geluidbelasting ten gevolge van de verkeersbewegingen in de beoogde situatie is in het akoestisch rapport onder meer uitgegaan van het kencijfer 8,0 voertuigbewegingen per etmaal per bruto ha glastuinbouw. In het akoestisch rapport is vermeld dat voor de verkeersgeneratie van glastuinbouwbedrijven geen kengetallen beschikbaar zijn van het CROW, het landelijk kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur. Voor de opstelling van het akoestisch rapport is daarom bezien welk kencijfer voor een glastuinbouwbedrijf is gehanteerd in andere bronnen. Uit de in het akoestisch rapport vermelde bronnen blijkt volgens het college dat het kencijfer beperkt uiteenloopt van 7,5 tot 8,0 motorvoertuigbewegingen per etmaal per bruto ha glastuinbouw. Aan de hand daarvan is voor de voorziene ontwikkeling in het akoestisch rapport uitgegaan van het hoogste kencijfer 8,0 voertuigbewegingen per etmaal per bruto ha glastuinbouw. Dit kencijfer houdt blijkens het akoestisch rapport zowel rekening met bevoorrading als de verkeersbewegingen van personeel. Voor de verdeling van het verkeer wat betreft categorie is uitgegaan van 85% licht verkeer en 15% vrachtverkeer. Uitgaande van 11,44 ha glastuinbouw betekent dit 78 verkeersbewegingen door personenauto’s en 14 vrachtwagenbewegingen, oftewel 39 personenauto’s en 7 vrachtwagens per etmaal.
De indirecte geluidhinder van het voorziene glastuinbouwbedrijf ten gevolge van verkeersaantrekkende werking is onderzocht aan de hand van acht varianten. In het akoestisch rapport is geconcludeerd dat de varianten 1 en 3 als realistisch moeten worden beschouwd. Variant 1 gaat ervan uit dat de verkeersbewegingen van en naar het plangebied plaatsvinden over het zuidelijke deel van de Bankenstraat. Volgens de akoestische berekening is de beoordeling van de milieukwaliteit ter plaatse van de woning van [appellant] aan [locatie] in deze variant zowel in de huidige situatie als in de situatie na realisering van de voorziene ontwikkeling ‘goed’. Variant 3 gaat ervan uit dat de verkeersbewegingen van en naar het plangebied plaatsvinden over het zuidelijke deel van de Bankenstraat, Lage Donk en Goorstraat zoals is gebleken uit de verkeerstellingen die in oktober 2017 zijn uitgevoerd. Volgens de akoestische berekening is de beoordeling van de milieukwaliteit ter plaatse van de woning van [appellant] aan [locatie] ook in deze variant zowel in de huidige situatie als in de situatie na realisering van de voorziene ontwikkeling ‘goed’.
4.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat in het akoestisch rapport onjuiste uitgangspunten zijn gehanteerd, overweegt de Afdeling dat uit het voorgaande blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van verkeersbewegingen in de beoogde situatie niet is berekend aan de hand van verkeerstellingen maar op basis van het kencijfer 8,0 voertuigbewegingen per etmaal per bruto ha glastuinbouw. De geluidbelasting ten gevolge van verkeersbewegingen in de huidige situatie is wel berekend aan de hand van verkeerstellingen die in oktober 2017 zijn uitgevoerd. Indien de stelling van [appellant] dat de verkeerstellingen zijn uitgevoerd in een periode waarin niet de meeste, seizoengebonden, verkeersbewegingen plaatsvinden, wat daar ook van zij, feitelijk juist zou zijn, dan zou dat tot gevolg hebben dat de ten opzichte van de referentiesituatie berekende toename van de geluidbelasting in de door het plan mogelijk gemaakte situatie geringer zou zijn. Het betoog dat reeds door uit te gaan van de verkeerstellingen in oktober 2017 van een onjuiste referentiesituatie is uitgegaan, met negatieve gevolgen voor de beoordeling van de milieu hygiënische inpasbaarheid, faalt. Daarnaast ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor het oordeel dat bij de berekening van de geluidbelasting ten gevolge van de verkeersbewegingen in de beoogde situatie niet het kencijfer 8,0 motorvoertuigbewegingen per etmaal per bruto ha glastuinbouw kon worden gehanteerd. Aldus is immers uitgegaan van het hoogste in aanmerking komende kencijfer. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch rapport niet aan de door het college vastgestelde nadere motivering ten grondslag kon worden gelegd.
Verder overweegt de Afdeling dat de toename van verkeer als gevolg van dit plan beperkt is en dat niet is gebleken dat de capaciteit van de Bankenstraat de verkeersintensiteit na realisering van het wijzigingsplan niet aan kan. Voor zover [appellant] vreest dat het verkeer vanwege de capaciteit van de Bankenstraat alleen gebruik zal gaan maken van de Lage Donk, de straat waaraan hij woont, overweegt de Afdeling dat in het akoestisch rapport ook weliswaar niet realistisch geachte varianten zijn onderzocht waarin al het verkeer over de Lage Donk gaat. Volgens de akoestische berekening is de beoordeling van de milieukwaliteit voor de woning van [appellant] aan [locatie] ook in die varianten zowel in de huidige situatie als in de situatie na realisering van de voorziene ontwikkeling acceptabel tot goed.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet aan de opdracht heeft voldaan.
Het betoog faalt.
5. Gelet op hetgeen in overweging 4.1 en 4.2 is overwogen ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het college met de nadere motivering van 19 december 2017 het gebrek in het besluit van 21 februari 2017 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Buitengebied, Bankenstraat 17" heeft hersteld. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van dat besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand te laten. Dit betekent dat het wijzigingsplan "Buitengebied, Bankenstraat 17" zoals dat destijds door het college is vastgesteld in stand blijft. Daarnaast hecht de Afdeling eraan op te merken dat met deze einduitspraak de bij uitspraak van 28 november 2017, 201703182/3/R2, uitgesproken voorlopige voorziening op grond van artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb, vervalt.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur van 21 februari 2017 gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur van 21 februari 2017 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Buitengebied, Bankenstraat 17" voor zover aan de gronden ter plaatse van Bankenstraat 17 de functieaanduiding "glastuinbouw" en de nadere aanduiding "bouwvlak" is toegekend.
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 21 februari 2017 in stand blijven voor zover dit onder II. is vernietigd;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.252,50 (zegge: twaalfhonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Reichardt, griffier.
w.g. Helder w.g. Reichardt
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018
772.