201700677/1/A1.
Datum uitspraak: 21 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Noordeinde, gemeente Alkmaar,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 december 2016 in zaak nr. 16/1109 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2016 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een schuur in een woning op het perceel [locatie] te Noordeinde (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij uitspraak van 13 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. G. Kramer, rechtsbijstandverlener te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.T.S. Keijser, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont op het perceel. Achter zijn woning ligt een schuur. [appellant] wil die schuur in gebruik gaan nemen als woning en zijn huidige woning verkopen. Voor het wijzigen van de schuur in een woning is een omgevingsvergunning voor de activiteiten "bouwen van een bouwwerk" en "het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan" als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist.
2. Het college wil geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Noordeinde 1976" verlenen. Volgens het college is in het gedeeltelijk vernietigde bestemmingsplan "Kleine Kernen" uit 2012 het actuele ruimtelijke beleid opgenomen. Dit beleid houdt in dat geen nieuwe woningen achter reeds bestaande woningen worden toegestaan, omdat dit leidt tot onwenselijk geachte verdere verdichting van de bebouwing in de tweede lijn van de lintstructuur en tot aantasting van de lintstructuur. De aanvraag van [appellant] om de schuur te wijzigen in een woning is in strijd met dit beleid, aldus het college.
Beleid
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college genoegzaam heeft gemotiveerd dat het project in strijd is met het beleid. Hij voert daartoe aan dat de schuur al in 2006 met vergunning is gebouwd en dat de omvang van de bestaande bebouwing niet wijzigt wanneer de schuur in gebruik wordt genomen als woning. Volgens hem is dan ook geen sprake van verdichting en komen bestaande doorkijkjes in de lintstructuur niet te vervallen. Bovendien kan handhaving van die doorkijkjes niet worden afgedwongen, gezien de mogelijkheden die er zijn om vergunningvrij te bouwen, aldus [appellant].
3.1. In de omstandigheid dat de schuur al aanwezig is en er in zoverre geen verdichting optreedt, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het project niet in strijd is met het beleid. Het gebruik van de schuur als woning doet een behoefte ontstaan aan bijbehorende bouwwerken. Realisering van dergelijke bouwwerken kan niet worden tegengehouden als wordt voldaan aan de eisen voor vergunningvrij bouwen en leidt in strijd met het beleid tot verdere verdichting van bebouwing in de tweede lijn van de lintstructuur. Van het verlenen van medewerking aan het project zou voorts precedentwerking uitgaan, in ieder geval ten aanzien van percelen waar in de tweede lijn al een bouwwerk aanwezig is. Het college heeft dat in redelijkheid onwenselijk kunnen achten.
De stelling van [appellant] dat er geen doorkijkjes komen te vervallen en handhaving daarvan sowieso niet mogelijk is, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat het behoud van doorkijkjes voor het college niet van doorslaggevend belang is geweest bij het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning.
Het betoog faalt.
Gelijkheidsbeginsel
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hem genoemde gevallen waarin vóór 2012 omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van een woning in de tweede lijn niet kunnen leiden tot een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat op dat moment het nieuwe beleid nog niet tot stand was gekomen. Volgens [appellant] bestond dat beleid al vanaf het moment waarop het bestemmingsplan "Noordeinde 1976" in werking is getreden en zelfs al toen het daarvoor geldende bestemmingsplan "Plan in hoofdzaak van Graft" gold.
4.1. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het gemeentebestuur de situatie ter plaatse sinds 1976 zoveel mogelijk wil conserveren, maar dat er in individuele gevallen wel ruimte was om hiervan af te wijken. Met het in 2012 vastgestelde bestemmingsplan "Kleine Kernen" is beoogd concreet invulling te gegeven aan het beleid om het behoud van de lintstructuur te garanderen. Nieuwe woningen achter reeds bestaande woningen worden niet toegestaan om onwenselijk geachte verder verdichting van bebouwing in de tweede lijn van de lintstructuur van Noordeinde tegen te gaan.
4.2. Gelet op deze toelichting is aannemelijk dat vanaf 2012 een strikter beleid wordt gevoerd ten aanzien van bebouwing in de tweede lijn van de lintstructuur. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat gevallen waarin vóór 2012 vergunning is verleend voor het bouwen van een woning in de tweede lijn niet kunnen leiden tot een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren, aangezien het na 2012 voor een woning op het perceel Noordeinde 34 wel vergunning heeft verleend.
5.1. Het college heeft toegelicht dat er op het perceel Noordeinde 34 in eerste lijn wordt gewoond en dat de eigenaren van de betreffende woonboerderij weliswaar zijn verhuisd naar de achtergelegen stal, maar dat die stal zich onder hetzelfde dak als de woonboerderij bevindt. Gelet hierop doet zich volgens het college op het perceel Noordeinde 34 niet de situatie van "wonen achter wonen" voor.
De rechtbank heeft gelet op deze toelichting terecht geoordeeld dat van gelijke gevallen geen sprake is.
Het betoog faalt.
6. De verwijzing naar de woning op het perceel Globijk 4a leidt ten slotte evenmin tot het oordeel dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, gelet op de toelichting die het college ter zitting heeft gegeven.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, griffier.
w.g. Slump
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018
402-457.