ECLI:NL:RVS:2018:649

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
201702583/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor verbouwing tot kamers en appartement in Venlo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 17 februari 2017 zijn beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Venlo aan een vergunninghouder voor het intern verbouwen van het pand aan de Prinses Beatrixstraat 15 en 15A te Venlo tot zes kamers en een appartement. De appellant, wonend in Venlo, vreest dat de realisatie van deze kamers, bedoeld voor studentenhuisvesting, zal leiden tot een vermindering van zijn privacy en woongenot.

De rechtbank oordeelde dat de vergunning in overeenstemming was met het bestemmingsplan, maar de appellant betoogt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het bestemmingsplan. Hij wijst erop dat de voorwaarden voor afwijking niet zijn nageleefd en dat eerdere aanvragen voor kamerverhuur zijn afgewezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 februari 2018 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellant als het college vertegenwoordigd waren.

De Afdeling oordeelt dat de vergunning terecht is verleend, omdat de realisatie van het appartement niet in strijd is met het bestemmingsplan en de voorwaarden voor afwijking zijn nageleefd. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing van het college om de omgevingsvergunning te verlenen wordt als rechtmatig beschouwd, en er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201702583/1/A1.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Venlo,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 februari 2017 in zaak nr. 16/2463 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het intern verbouwen tot zes kamers en een appartement van het pand Prinses Beatrixstraat 15 en 15A te Venlo (hierna: het pand).
Bij besluit van 28 juni 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het college heeft aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het intern verbouwen van het pand tot zes kamers en een appartement. De realisering van het appartement is niet in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum Venlo" (hierna: het bestemmingsplan). De realisering van meer dan vier kamers is wel in strijd met het bestemmingsplan. Omdat volgens het college is voldaan aan de voorwaarden van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid, heeft het de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). [appellant] woont op het adres [locatie] te Venlo. Hij vreest dat de realisering van de kamers, die zijn bedoeld voor de huisvesting van studenten, zal leiden tot vermindering van zijn privacy en zijn woongenot.
Beoordeling van het hoger beroep
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden die van toepassing zijn op de afwijkingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan is opgenomen. Dat in de gemeentelijke beleidsnotitie "Op kamers in Venlo" van februari 2014 (hierna: de beleidsnotitie) is opgenomen dat dat aan initiatieven voor kamerverhuur in het gebied waarin de Prinses Beatrixstraat is gelegen in beginsel altijd medewerking wordt verleend, kan daar volgens hem niet aan af doen, omdat het bestemmingsplan en de daarin opgenomen voorwaarden prevaleren boven de beleidsnotitie. [appellant] voert voorts aan dat de huisvesting van studenten afbreuk doet aan het profiel 'rust' dat in de Visie Stedelijk Centrum 2022 op de Prinses Beatrixstraat van toepassing is. Volgens [appellant] is voorts van belang dat twee eerder ingediende conceptaanvragen zijn afgewezen en dat het college ook al omgevingsvergunningen heeft verleend aan [vergunninghouder] voor het splitsen van het pand op het perceel Prinses Beatrixstraat 13 te Venlo in vijf appartementen/studio's.
2.1.    Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Wonen".
Artikel 16.1 van de planregels luidt:
"De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, in grondgebonden woningen, gestapelde woningen, boven- en benedenwoningen, waaronder tevens begrepen kamerbewoning (maximaal 4 personen);
b. […]
g. kamerverhuurbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur';
h. […]."
Artikel 16.4.1 luidt:
Tot een strijdig gebruik van deze bestemming, wordt in elk geval gerekend het gebruik van:
a. […]
b. opstallen als kamerverhuurbedrijf;
c. […]."
Artikel 16.5.1 luidt:
"Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid. 16.4.1 onder b ten behoeve van een kamerverhuurbedrijf, mits:
a. het gebruik geen overlast voor het woonmilieu oplevert en geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
b. het gebruik naar de aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is;
c. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien;
d. het groepsrisico mag niet verslechteren."
Artikel 1.65 luidt:
"Kamerverhuurbedrijf: een pand of deel van het pand dat door meer dan 4 personen, anders dan door de rechthebbende, bedrijfsmatig kamergewijs wordt bewoond en welk niet valt aan te merken als logiesverblijf."
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo luidt als volgt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2º […]."
2.2.    Niet in geschil is dat de verbouw van het pand tot onder meer zes kamers moet worden aangemerkt als de vestiging van een kamerverhuurbedrijf. Voorts is niet in geschil dat een kamerverhuurbedrijf in het bestemmingsplan alleen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur' op de verbeelding en dat deze aanduiding ontbreekt.
Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 16.5.1 van de planregels is voldaan. In het besluit van 28 juni 2016, waarbij het besluit van 25 januari 2016 in stand is gelaten, heeft het college zich onder meer op het standpunt gesteld dat in de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is opgenomen dat tot en met 2020 1.200 studenten woonruimte zoeken in Venlo en dat het om die reden een regionale ambitie is om nieuwe studentenhuisvesting te positioneren in Venlo. In de beleidsnotitie is opgenomen dat aan initiatieven voor studentenhuisvesting in de voorkeurszone, waarvan de Prinses Beatrixstraat deel uitmaakt, in beginsel altijd medewerking wordt verleend. Volgens het college blijkt uit deze beleidskeuzes dat de functie van kamerverhuurbedrijf passend is in de binnenstad van Venlo, in overeenstemming is met het woonkarakter van de straat en daaraan geen onevenredige afbreuk doet. Omdat in de Prinses Beatrixstraat geen andere kamerverhuurbedrijven aanwezig zijn, wordt het woon- en leefklimaat van die straat volgens het college met de verlening van de omgevingsvergunning niet ontoelaatbaar aangetast. Het college stelt voorts vast dat kamerbewoning in maximaal vier kamers op grond van het bestemmingsplan reeds rechtstreeks is toegestaan.
Nu het perceel, dat de bestemming 'wonen' heeft, ook na realisering van het bouwplan gebruikt wordt voor 'wonen', heeft het college in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het gebruik geen overlast voor het woonmilieu oplevert en geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt en dat het gebruik naar de aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is. Gelet hierop is voldaan aan de in artikel 16.5.1, onder a en b, van het bestemmingsplan gestelde voorwaarden. Omdat volgens het college voorts niet is gebleken dat niet is voldaan aan de onder c en d van dat artikel gestelde voorwaarden, heeft het zich terecht op het standpunt gesteld dat aan de voorwaarden om af te wijken van het bestemmingsplan is voldaan en dat de omgevingsvergunning kon worden verleend.
De stelling van [appellant] dat de beleidsnotitie niet kan wegnemen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, is weliswaar juist, maar leidt niet tot een ander oordeel nu het college voldoende gemotiveerd heeft aangevoerd waarom het in dit geval van het bestemmingsplan wenst af te wijken. Dat twee eerder door [vergunninghouder] ingediende conceptaanvragen zijn afgewezen, leidt evenmin tot het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning niet in redelijkheid kon worden verleend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college gehouden is te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend en dat de beslissing op de aanvraag van 25 januari 2016, die bij besluit 28 juni 2016 in stand is gelaten, voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is het profiel 'rust' dat in de Visie Stedelijk Centrum aan de Prinses Beatrixstraat is toegekend, wordt overwogen dat dit profiel volgens de visie inhoudt dat een beperkte menging van voorzieningen plaatsvindt waar vooral lokale bezoekers en bewoners komen en het accent ligt op wonen en combinaties met diensten. In de visie is voorts opgenomen dat dit profiel zich kenmerkt door een stedelijk woonmilieu met een hoge uitstraling waar de auto en fiets domineren en zich op maaiveld met name woningen en tuin bevinden. [appellant] heeft met het aangevoerde niet aannemelijk gemaakt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in overeenstemming is met deze beschrijving.
Het betoog faalt.
3.    Hetgeen [appellant] in zijn hogerberoepschrift aanvoert over de verlening van een omgevingsvergunning aan [vergunninghouder] ten behoeve van een dakkapel en een dakterras, kan in deze procedure, die slechts betrekking heeft op de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning voor de interne verbouwing van het pand tot zes kamers en een appartement, niet aan de orde komen.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Van den Broek    w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
724-262.