201702581/1/A1.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Venlo,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 februari 2017 in zaak nr. 16/2462 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het splitsen van het pand op het perceel Prinses Beatrixstraat 13 te Venlo (hierna: het perceel) in vijf appartementen/studio's.
Bij besluit van 28 juni 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het splitsen van het pand in vijf appartementen. [appellant] woont op het adres [locatie] te Venlo. Hij is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning en vreest dat de splitsing van het pand in vijf appartementen ten koste zal gaan van de rust in de straat.
Beoordeling van het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het splitsen van het pand in vijf appartementen in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum Venlo" (hierna: het bestemmingsplan). Hij voert daartoe aan het perceel op de verbeelding niet de aanduiding "kamerverhuur" heeft, zodat een kamerverhuurbedrijf niet is toegestaan.
2.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Wonen".
Artikel 16.1 van de planregels luidt:
"De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, in grondgebonden woningen, gestapelde woningen, boven- en benedenwoningen, waaronder tevens begrepen kamerbewoning (maximaal 4 personen);
b. […]
g. kamerverhuurbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur';
h. […]."
Artikel 1.55 luidt:
"Gestapelde woning: een woning in een woongebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat (en waar op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen)."
Artikel 1.65 luidt:
"Kamerverhuurbedrijf: een pand of deel van het pand dat door meer van 4 personen, anders dan door de rechthebbende, bedrijfsmatig kamergewijs wordt bewoond en welk niet valt aan te merken als logiesverblijf."
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. […];
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. […]."
2.2. Gelet op artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo dient het college te beoordelen of zich voor de omgevingsvergunning een van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Indien zich geen van de genoemde weigeringsgronden voordoen, is het college gehouden de omgevingsvergunning te verlenen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de splitsing van het pand in vijf appartementen niet in strijd is met het bestemmingsplan. Anders dan [appellant] betoogt kan deze splitsing niet worden aangemerkt als met het bestemmingsplan strijdig gebruik voor kamerbewoning, omdat de appartementen niet kamergewijs, maar zelfstandig zullen worden bewoond. De stelling van [appellant] dat het pand niet als kamerverhuurbedrijf mag worden gebruikt, omdat de aanduiding 'kamerverhuur' niet op de verbeelding is opgenomen, kan om die reden niet leiden tot het oordeel dat de vergunde splitsing in vijf appartementen in strijd is met het bestemmingsplan.
Nu zich voorts geen andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen, was het college gehouden de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, is gericht op de vraag of het college in redelijkheid van het bestemmingsplan kan afwijken. Dat betoog behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen bespreking.
Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
724-262.