ECLI:NL:RVS:2018:683

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
201607238/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor puinbreken in Papendrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 15 augustus 2016 het beroep van de appellante ongegrond verklaarde. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht, dat op 28 november 2014 een omgevingsvergunning verleende aan Bouwstoffenhandel De Rivierendriesprong voor het binnenplans afwijken van de bestemming ten behoeve van het binnen breken van puin in loods A op het perceel Noordhoek 35 te Papendrecht. De rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend, waarop de appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 23 oktober 2017 werd de zaak behandeld. De appellante was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, en het college was vertegenwoordigd door twee ambtenaren en een advocaat. Bouwstoffenhandel De Rivierendriesprong was ook aanwezig, vertegenwoordigd door gemachtigden en een advocaat. Het college voerde aan dat de appellante geen belang meer had bij het hoger beroep, omdat met ingang van 22 maart 2016 niet langer puin werd gebroken in loods A. De puinbreker was inmiddels in de buitenlucht opgesteld, conform de eisen van een nieuwe omgevingsvergunning die op die datum was verleend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de appellante geen actueel en reëel belang had bij een uitspraak op haar hoger beroep, aangezien de activiteiten in loods A niet langer toegestaan waren. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing werd op 28 februari 2018 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201607238/1/A1.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Papendrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 augustus 2016 in zaak nr. 15/5230 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2014 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan Bouwstoffenhandel De Rivierendriesprong Papendrecht voor het binnenplans afwijken van de bestemming ten behoeve van het binnen breken van puin in loods A op het perceel Noordhoek 35 te Papendrecht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 juli 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2017, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal, en het college, vertegenwoordigd door M.R. Rietberg en E.A. Logtenberg en bijgestaan door mr. D.S.P. Roelands-Fransen advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Tevens is Bouwstoffenhandel De Rivierendriesprong, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en bijgestaan door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bouwstoffenhandel De Rivierendriesprong exploiteert op het perceel een bouwstoffenhandel. Aan het perceel is op grond van het bestemmingsplan "Aan de Noord" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" toegekend. Tussen partijen is niet in geschil dat puinbreken een activiteit is die valt onder categorie 4 van de Staat van bedrijfsactiviteiten en om die reden op grond van het bestemmingsplan ter plaatse niet is toegestaan. Op 20 oktober 2014 heeft Bouwstoffenhandel De Rivierendriesprong een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het binnen breken van puin in loods A van het bedrijf. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het hoger beroep
2.    Het college heeft aangevoerd dat [appellante] geen belang meer heeft bij een uitspraak op haar hoger beroep, aangezien met ingang van 22 maart 2016 niet langer puin wordt gebroken in loods A. De puinbreker is in de buitenlucht opgesteld conform de eisen en voorwaarden die daaraan zijn gesteld in de bij besluit van 22 maart 2016 door het college aan Bouwstoffenhandel De Rivierendriesprong verleende omgevingsvergunning voor het veranderen van de gehele inrichting (milieurevisie), het oprichten van een betoncentrale, twee betonnen keerwanden, het afwijken van het bestemmingsplan "Aan de Noord" wat betreft het breken van puin (milieucategorie) en bouwhoogte (betoncentrale), het opslaan van C-hout, het in werking hebben van een betonmenginstallatie, het hebben van een grondmenger en het bouwen van een tijdelijke betonmenginstallatie op het perceel.
2.1.    Op grond van voormelde revisievergunning van 22 maart 2016 is het Bouwstoffenhandel De Rivierendriesprong toegestaan om puinbreekactiviteiten in de open lucht te verrichten en zijn puinbreekactiviteiten in loods A niet langer toegestaan. Met die revisievergunning is het besluit van 28 november 2014 vervangen.
Bij uitspraak van heden in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2018:638 is het hoger beroep tegen het besluit van 22 maart 2016 ongegrond verklaard, zodat de revisievergunning onherroepelijk is geworden.
2.2.    De Afdeling is slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een hoger beroep, indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de Afdeling niet gehouden uitspraak te doen uitsluitend wegens de principiële betekenis daarvan. [appellante] beoogt met haar hoger beroep puinbreken in loods A tegen te gaan, terwijl puinbreekactiviteiten gelet op de in rechte onaantastbare revisievergunning van 22 maart 2016 in loods A thans niet langer zijn toegestaan. Verder heeft [appellante] niet gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het in hoger beroep bestreden besluit. Gelet daarop heeft [appellante] geen actueel en reëel belang bij een uitspraak op haar hoger beroep.
3.    Gelet op het vorenstaande wordt niet toegekomen aan een beoordeling van de door [appellante] aangevoerde gronden. Het hoger beroep van [appellante] is vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van der Spoel    w.g. Melenhorst
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
490.