ECLI:NL:RVS:2018:695

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
201704102/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van voorschotten zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag in verband met verblijfsstatus partner

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 april 2017. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen de aan hem toegekende voorschotten zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag voor de periode van februari tot en met september 2015 had herzien en vastgesteld op nihil. Dit besluit was genomen op basis van de verblijfsstatus van de partner van [appellant], die van 3 januari tot 5 oktober 2015 niet rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gehandeld, en dat de herziening van de voorschotten niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte de Belastingdienst/Toeslagen heeft gevolgd. Hij stelt dat de herziening van de voorschotten in strijd is met het materiële rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. [appellant] verwijst naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en stelt dat zijn partner op het moment van uitbetaling van de voorschotten rechtmatig in Nederland verbleef. De Belastingdienst/Toeslagen heeft echter de verblijfsrechtelijke status van de partner van [appellant] gebaseerd op gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), waaruit blijkt dat zijn partner geen rechtmatig verblijf had.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De intrekking van de verblijfsvergunning van de partner van [appellant] heeft geleid tot het vervallen van het rechtmatig verblijf, en de Belastingdienst/Toeslagen heeft terecht de voorschotten herzien. De Afdeling oordeelt dat [appellant] er rekening mee had moeten houden dat controle achteraf tot wijziging of intrekking van de toegekende voorschotten kon leiden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201704102/1/A2.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 april 2017 in zaak nr. 16/5140 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, de aan [appellant] toegekende voorschotten zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag voor februari tot en met september 2015 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 4 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    Bij besluit van 21 november 2015, gehandhaafd bij besluit op bezwaar, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende voorschotten zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag over de periode van februari tot en met september 2015 herzien en vastgesteld op nihil. Aan deze nihilstelling heeft de dienst ten grondslag gelegd dat de partner van [appellant], [partner], van 3 januari tot 5 oktober 2015, de datum van haar vertrek naar Marokko, niet rechtmatig in Nederland verbleef.
De rechtbank heeft het hiertegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte is gevolgd in zijn standpunt dat hij geen recht heeft op voorschotten in de periode van februari tot en met september 2015. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat de herziening van de eerder toegekende voorschotten in strijd is met het materiële rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. In dit kader verwijst hij ter vergelijking naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) over de terugvordering van verleende bijstand. [appellant] voert aan dat zijn partner op het moment van uitbetaling van de voorschotten rechtmatig in Nederland verbleef. Deze voorschotten heeft hij moeten aanwenden om in zijn bestaan te voorzien en hij kon en hoefde er geen rekening mee te houden dat hij achteraf bezien, door de wijziging van het verblijfsrecht van zijn partner met terugwerkende kracht, geen recht heeft op die voorschotten, aldus [appellant]. Verder voert hij aan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:969, op een gelijksoortige situatie ziet.
3.1.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich voor de verblijfsrechtelijke status van de partner van [appellant] gebaseerd op van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) ontvangen gegevens, waaruit volgt dat zijn partner vanaf 3 januari 2015 verblijfstitelcode 98 heeft, hetgeen betekent dat zij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Uit de gegevens kan worden afgeleid dat de partner van [appellant] een reguliere verblijfsvergunning is verleend, geldig van 29 oktober 2013 tot 29 oktober 2018, welke vergunning bij besluit van 11 september 2015 met terugwerkende kracht is ingetrokken, tot 3 januari 2015. Volgens de gegevens van de IND is tegen dat besluit geen bezwaar gemaakt.
3.2.    De rechtbank heeft overwogen dat de verblijfstitelcode 98, waarop de Belastingdienst/Toeslagen zich baseert, niet langer in geschil is en dat [appellant] de beroepsgrond die daarop ziet heeft ingetrokken. Het betoog dat [appellant] in dit kader in hoger beroep aanvoert, is een letterlijke herhaling van die beroepsgrond. Hij heeft daarmee niet uiteengezet dat en waarom voormelde overweging van de rechtbank onjuist is, zodat dat betoog reeds daarom faalt.
3.3.    De intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning van de partner van [appellant] heeft tot gevolg dat het rechtmatig verblijf bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) is komen te vervallen. Dat aan dit verblijf met terugwerkende kracht de rechtmatigheid is ontvallen, leidt gelet op artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vijfde en zesde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) niet tot het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten niet mocht herzien. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2441) overweegt de Afdeling dat reeds uit die bepalingen voortvloeit dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. [appellant] had er daarom rekening mee moeten houden dat controle achteraf tot wijziging of intrekking van over 2015 toegekende voorschotten kon leiden. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is daarom geen sprake. De verwijzing door [appellant] naar de door hem aangehaalde jurisprudentie van de CRvB, die specifiek ziet op terugvordering van verleende bijstand, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de rechtbank terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3688, heeft overwogen, strekt de toekenning van voorschotten zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag immers niet tot het waarborgen van het bestaansminimum.
Anders dan waarvan [appellant] uit lijkt te gaan, volgt uit de uitspraak van 13 april 2016 niet dat het een vreemdeling niet kan worden tegengeworpen dat zijn verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken en als gevolg daarvan de rechtmatigheid aan zijn verblijf met terugwerkende kracht is ontvallen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat aan deze uitspraak in dit geval geen betekenis toekomt. Deze uitspraak ziet namelijk op de toepassing van artikel 9, eerste lid, van de Awir, meer specifiek op de uitleg van het begrip 'aansluitend'. Deze bepaling heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet ten grondslag gelegd aan de nihilstelling van de aan [appellant] toegekende voorschotten zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag over de periode van februari tot en met september 2015. De dienst heeft die nihilstelling gebaseerd op het tweede lid van artikel 9 van de Awir, in verband met de verblijfsstatus van de partner van [appellant] (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1087).
De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich, in overeenstemming met de door de IND verstrekte verblijfstitelcodes, terecht op het standpunt gesteld dat de partner van [appellant] als gevolg van de intrekking van haar reguliere verblijfsvergunning vanaf 3 januari 2015 geen rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000. Daarom heeft de Belastingdienst/Toeslagen de toegekende voorschotten zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag over de periode van februari tot en met september 2015 terecht herzien en vastgesteld op nihil.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D.J. van Heijst, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Van Heijst
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
787. BIJLAGE
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 1. Toepassingsgebied
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
[…]
Artikel 5
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, wordt een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.
Artikel 9. Wijziging status vreemdelingen; partner of medebewoner is vreemdeling
1. Indien aan een vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000 een tegemoetkoming is toegekend, heeft de omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van die wet niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.
2. Ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming.
[…]
Artikel 16
1. De Belastingdienst/Toeslagen verleent de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.
[…]
5. De Belastingdienst/Toeslagen kan het voorschot herzien.
6. Een herziening van het voorschot kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
[…]
De Wet op de zorgtoeslag, de Wet op de huurtoeslag en de Wet op het kindgebonden budget zijn inkomensafhankelijke regelingen als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, geen aantekening als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, de aantekening, bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20, 33 en 45a, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
i. gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan;
j. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64;
k. gedurende de periode waarin de vreemdeling door Onze Minister in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht;
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;
m. na afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 30, eerste lid, onderdeel a, terwijl hij in afwachting is van de feitelijke overdracht naar een verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublinverordening.
Artikel 11
1. De aanspraken van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft zijn in overeenstemming met de aard van het verblijf. Tenzij bij of krachtens het wettelijk voorschrift waarop de aanspraak is gegrond anders is bepaald, is daarbij het tweede lid van toepassing.
2. De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, kan aanspraken maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen, indien hij:
a. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a, tot e met e en l;
b. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder f, g, h, en een aanspraak wordt toegekend bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, dan wel bij of krachtens een ander wettelijk voorschrift, waarin aanspraken van deze vreemdelingen zijn neergelegd;
c. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder i tot en met k, voor de aanspraken die uitdrukkelijk aan deze vreemdelingen zijn toegekend.
[…]