ECLI:NL:RVS:2018:703

Raad van State

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
201703981/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag herziening en rechtmatig verblijf van medebewoner

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 april 2017 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 14 november 2014 de huurtoeslag van [appellant] over 2012 herzien en opnieuw vastgesteld op nihil. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de medebewoner van [appellant], die geen geldige verblijfstitel had, op hetzelfde adres stond ingeschreven. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht had gebaseerd op de gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), waaruit bleek dat de medebewoner geen rechtmatig verblijf had.

[appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij geen recht had op huurtoeslag, omdat zijn medebewoner in 2012 verschillende verblijfsrechtelijke procedures had lopen. Hij stelde dat de rechtbank niet had onderkend dat geregistreerde verblijfscodes niet altijd actueel zijn en dat hij erop had mogen vertrouwen dat hij recht had op huurtoeslag, omdat hij jarenlang huurtoeslag had ontvangen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 januari 2018 ter zitting behandeld en concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich in beginsel mag baseren op de verblijfscodes van de IND. Aangezien [appellant] niet had aangetoond dat er concrete twijfels bestonden over de verblijfscode van zijn medebewoner, faalde zijn betoog.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen om de huurtoeslag op nihil vast te stellen, werd daarmee bekrachtigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201703981/1/A2.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 april 2017 in zaak nr. 16/8286 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2012 herzien en opnieuw definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 12 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft de huurtoeslag van [appellant] over 2012 vastgesteld op nihil omdat zijn [medebewoner] in die periode geen geldige verblijfstitel had. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich hierbij gebaseerd op van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) ontvangen gegevens. Daaruit blijkt dat aan [medebewoner] verblijfstitelcode 98 is toegekend, hetgeen betekent dat zij geen rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3.    De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat [medebewoner] in 2012 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans de basisregistratie personen, stond ingeschreven op hetzelfde adres als dat van [appellant]. [medebewoner] is de zus van de echtgenote van [appellant].
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte is gevolgd in zijn standpunt dat hij in 2012 geen aanspraak heeft op huurtoeslag. De rechtbank heeft volgens [appellant] niet onderkend dat [medebewoner] in dat jaar verschillende verblijfsrechtelijke procedures had lopen, van welke procedures zij de uitkomst in Nederland mocht afwachten. Hierdoor had zij rechtmatig verblijf in Nederland. Verder heeft de rechtbank niet onderkend dat geregistreerde verblijfscodes niet altijd actueel zijn. Een vreemdeling die nog met verblijfscode 98 geregistreerd staat, kan dan ook recht hebben op publieke voorzieningen, indien die code nog niet is gewijzigd in de juiste code. In dat geval bestaat er ook recht op toeslagen, aldus [appellant].
4.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag de Belastingdienst/Toeslagen zich in beginsel baseren op de verblijfscodes die door de IND zijn verstrekt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0811). Indien een belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de aan de vreemdeling toegekende verblijfstitelcode naar voren heeft gebracht, dient de Belastingdienst/Toeslagen nader onderzoek te doen naar de juistheid van die verblijfscode.
4.2.    [appellant] heeft niet toegelicht van welke gestelde verblijfsrechtelijke procedures [medebewoner] in 2012 de uitkomst in Nederland mocht afwachten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich reeds daarom terecht gebaseerd op de door de IND verstrekte gegevens, waaruit volgt dat zij in dat jaar niet rechtmatig in Nederland verbleef.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij erop heeft mogen vertrouwen dat hij recht had op huurtoeslag. Hiertoe voert [appellant] aan dat hoewel [medebewoner] volgens de Belastingdienst/Toeslagen al sinds februari 2010 de verblijfscode 98 heeft, de dienst hem nog lang daarna huurtoeslag heeft toegekend. Gelet op de vele jaren die zijn verstreken sinds de toekenning van de verblijfscode 98, mag de Belastingdienst/Toeslagen niet meer terugkomen van de toekenning van huurtoeslag, aldus [appellant].
5.1.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] als voorschot huurtoeslag verstrekt. Reeds uit het bepaalde in artikel 16, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen vloeit voort dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Die voorschotverlening kan immers worden herzien. Anders dan [appellant] betoogt, kon en mocht hij er dus niet op vertrouwen dat de Belastingdienst/Toeslagen de reeds betaalde voorschotten niet zou terugvorderen.
Het betoog faalt.
6.    Het betoog van [appellant] over algemene beginselen van behoorlijk bestuur, faalt reeds omdat hij dit niet heeft toegelicht.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D.J. van Heijst, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Van Heijst
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
787. BIJLAGE
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 1. Toepassingsgebied
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
[…]
Artikel 2. Definities
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
[…]
e. medebewoner: de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1°. de partner van de belanghebbende,
2°. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,
3°. degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort;
[…]
Artikel 9. Wijziging status vreemdelingen; partner of medebewoner is vreemdeling
[…]
3. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming ingeval een medebewoner een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Indien de medebewoner een alleenstaande minderjarige vreemdeling is in de zin van artikel 1, onderdeel e, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005, geldt de eerste volzin niet tot het moment waarop het recht op opvang ingevolge die regeling eindigt.
Artikel 16. Voorschot op tegemoetkoming
1. Indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, verleent de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
[…]
4. De Belastingdienst/Toeslagen kan het voorschot herzien.
5. Een herziening van het voorschot kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Wet op de huurtoeslag
Artikel 7
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
[…]
Artikel 9
1. Een huurtoeslag wordt slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;
[…]
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
i. gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan;
j. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64;
k. gedurende de periode waarin de vreemdeling door Onze Minister in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht;
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;
m. in afwachting van de indiening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28, voor zover die vreemdeling overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels te kennen heeft gegeven die aanvraag in te willen dienen en bij of krachtens algemene maatregel van bestuur daartoe een termijn is gesteld.