ECLI:NL:RVS:2018:736

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
2 maart 2018
Zaaknummer
201709333/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing wijzigingsplan jachthaven door voorzieningenrechter wegens onevenredige beperking bedrijfsvoering

Op 2 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoekster, gevestigd te Oosterhout, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout. Dit besluit, genomen op 3 oktober 2017, betrof de vaststelling van het wijzigingsplan "Zwaaikom, wijzigingsplan jachthaven (2017)". De verzoekster, die een betonfabriek exploiteert, vreesde dat de bouw van een nieuwe aanlegsteiger in de jachthaven haar bedrijfsvoering zou belemmeren, omdat het schip dat haar fabriek bevoorraadt niet meer zou kunnen keren in de jachthaven.

Tijdens de zitting op 26 februari 2018 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De verzoekster heeft gesteld dat de wijziging van het plan leidt tot een onevenredige beperking van haar bedrijfsvoering, omdat zij afhankelijk is van bevoorrading via het water. Het college van burgemeester en wethouders heeft echter betoogd dat de dode tak van het Wilhelminakanaal voldoende diep is om met het schip te kunnen varen en dat er mogelijkheden zijn om de situatie te verbeteren door bijvoorbeeld baggeren.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het wijzigingsplan voor de bedrijfsvoering van de verzoekster. Gezien de belangen van de verzoekster en de mogelijkheid van onomkeerbare gevolgen, heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en het besluit van het college te schorsen. Dit betekent dat het wijzigingsplan niet in werking treedt totdat er meer duidelijkheid is over de impact op de bedrijfsvoering van de verzoekster. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekster.

Uitspraak

201709333/2/R2.
Datum uitspraak: 2 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te Oosterhout,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2017 heeft het college het wijzigingsplan "Zwaaikom, wijzigingsplan jachthaven (2017)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld. [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 februari 2018, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.P. Wolf en mr. E.C.J. Wouters, beiden advocaat te Breda, en door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door ir. S.M.W. Otten, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2.    Het plan voorziet in de bouw van een vijfde aanlegsteiger met maximaal 16 ligplaatsen aan de Korenbocht 15 in jachthaven De Zwaaikom in Oosterhout. Daarvoor is aan het hele plangebied de bestemming "Recreatie - Jachthaven" toegekend. Het plan is vastgesteld naar aanleiding van een verzoek van Watersportvereniging Sluis-I, die in de jachthaven is gevestigd. [verzoekster] exploiteert een betonfabriek aan de [locatie], langs de zogenoemde dode tak van het Wilhelminakanaal, ten noorden van de jachthaven. Zij vreest dat door de bouw van de nieuwe steiger de bevoorrading van haar fabriek via het water niet meer mogelijk zal zijn, omdat het daarvoor gebruikte schip hierdoor geen ruimte meer heeft om te draaien in de jachthaven. In de huidige situatie komt het schip vooruit de dode tak in varen en vaart langs de betonfabriek de jachthaven in. Daar keert het schip, vaart het terug naar de betonfabriek en wordt daar vanaf de stuurboordzijde gelost.
Inhoudelijk
3.    [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat het wijzigingsplan leidt tot een onevenredige beperking van haar bedrijfsvoering. Zij stelt dat zij voor haar bedrijfsvoering afhankelijk is van bevoorrading via het water. [verzoekster] heeft ter zitting toegelicht dat de betonfabriek ongeveer eens in de acht dagen wordt bevoorraad met een schip met ongeveer 1800 ton aan grondstoffen. Zij heeft het rapport "Onderzoek bereikbaarheid loswal [verzoekster]" van Atlantis Consultancy van 14 november 2017 overgelegd, waarin de aflevering van grondstoffen bij de betonfabriek is beschreven. Achteruit varen in beladen toestand is voor het schip in de dode tak volgens [verzoekster] niet mogelijk. Het water is daarvoor ter plaatse, ook bij hoogtij, te ondiep. Door vooruit te varen wordt het schip als het ware met de punt van het schip naar voren geduwd. Bij het achteruit varen in beladen toestand zouden de schroef en het roer van het schip beschadigen. Het is volgens [verzoekster] evenmin mogelijk om vooruit naar de betonfabriek te varen, aan de bakboordzijde te lossen en in lege toestand weer achteruit het Wilhelminakanaal op te varen. Daartoe voert zij aan dat vanuit veiligheidsoverwegingen dient te worden gelost vanaf de stuurboordzijde, zodat de kraanmachinist op de wal altijd zicht heeft op de chauffeur van bobcat in het ruim. Ter zitting heeft [verzoekster] toegelicht dat daarbij van belang is dat loskranen doorgaans de cabine aan de linkerzijde van de bak hebben.
3.1.    Het college stelt dat de dode tak overal minimaal 3 m diep is en daarmee voldoende diep om met het schip zowel voor- als achteruit te kunnen varen. Voor zover de dode tak onvoldoende diep zou zijn, heeft het college zich bereid verklaard met baggeren voor de benodigde diepte en breedte te zorgen. Voorts is volgens het college niet duidelijk waarom niet aan de bakboordzijde zou kunnen worden gelost.
Het college heeft toegelicht dat er een bestaande grote vraag is naar ligplaatsen en dat het vanuit recreatief toeristisch oogpunt gewenst is dat de jachthaven wordt uitgebreid. Dit is in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.
3.2.    Tegenover de belangen van Watersportvereniging Sluis-1 en de gemeente staan de belangen van [verzoekster] bij een ongestoorde bedrijfsvoering. Tussen partijen is niet in geschil dat voor het schip waarmee de betonfabriek wordt bevoorraad na de bouw van de voorziene aanlegsteiger onvoldoende ruimte overblijft in de jachthaven om te kunnen keren. Ter zitting hebben partijen toegelicht met elkaar in overleg te zijn over mogelijke aanpassingen aan de dode tak of aan de wijze waarop de betonfabriek wordt bevoorraad, zodat keren in de jachthaven niet meer nodig is. Deze mogelijkheden worden nog onderzocht.
Thans is niet duidelijk of het mogelijk is om het schip in beladen toestand vanaf het Wilhelminakanaal achteruit de dode tak in naar de betonfabriek te laten varen. De voorzieningenrechter stelt mede op basis van het verhandelde ter zitting vast dat nog niet duidelijk is wat de hiervoor benodigde diepte en breedte is van de dode tak.
Evenmin is duidelijk of het mogelijk is het schip in beladen toestand vooruit de dode tak in te laten varen en na het lossen achteruit het Wilhelminakanaal op te laten varen. Daarbij moet immers aan bakboordzijde worden gelost en naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [verzoekster] voldoende toegelicht dat het in de huidige bedrijfssituatie vanuit het oogpunt van veiligheid gewenst is om aan stuurboordzijde te lossen. Vooralsnog is niet duidelijk of, door bijvoorbeeld het gebruik van een andere loskraan, de huidige werkwijze bij het lossen zodanig kan worden aangepast dat op een veilige wijze aan de bakboordzijde kan worden gelost.
Voorts heeft [verzoekster] ter zitting toegelicht dat bevoorrading van de betonfabriek met vrachtwagens niet mogelijk is. De betonfabriek ligt dicht bij een woonwijk en bevoorrading met vrachtwagens zou volgens haar leiden tot een overschrijding van de milieunormen ter plaatse. Gelet op de hoeveelheid grondstoffen die wordt geleverd en het aantal vrachtwagens dat daarvoor volgens [verzoekster] is benodigd, acht de voorzieningenrechter dit aannemelijk.
Slotoverwegingen
4.    De voorzieningenrechter is er gelet op het voorgaande op voorhand nog niet van overtuigd dat de dode tak of de huidige werkwijze van [verzoekster] zodanig kunnen worden aangepast dat een schip waarmee de betonfabriek wordt bevoorraad niet meer behoeft te keren in de jachthaven. Het college heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook in strijd met artikel 3:2 van de Awb onvoldoende onderzocht of het wijzigingsplan leidt tot een onevenredige beperking van de bedrijfsvoering van [verzoekster].
4.1.    Ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen en gelet op de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan te schorsen. Deze voorziening heeft tot gevolg dat het wijzigingsplan niet in werking treedt.
4.2.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout van 3 oktober 2017, tot vaststelling van het wijzigingsplan "Zwaaikom, wijzigingsplan jachthaven (2017)";
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Kranenburg    w.g. Vletter
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2018
653.