ECLI:NL:RVS:2018:748

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
201702324/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) op basis van justitiële gegevens en risico voor de samenleving

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) af te geven. De staatssecretaris had het verzoek van [appellant] om een VOG afgewezen op basis van zijn justitiële verleden, waarin hij veroordeeld was voor hennepteelt en diefstal. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat door de Raad van State werd bevestigd. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris zich op goede gronden had beroepen op zowel het objectieve als het subjectieve criterium voor de afgifte van een VOG. Het objectieve criterium houdt in dat de justitiële gegevens van de aanvrager, indien herhaald, een risico voor de samenleving kunnen vormen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de afgifte van de VOG mocht weigeren, gezien het risico dat [appellant] met kwetsbare jongeren zou werken en de mogelijkheid dat hij opnieuw in aanraking zou komen met justitie. De Afdeling bevestigde dat de belangen van de samenleving zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van [appellant].

Uitspraak

201702324/1/A3.
Datum uitspraak: 7 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 februari 2017 in zaak nr. 16/4207 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2016 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 20 juni 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.M. Tason Avila, advocaat te Leiden, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J. Schonenberg-Zwanenburg, zijn verschenen.
Overwegingen
Verzoek aanhouding
1.    Ter zitting heeft de gemachtigde van [appellant] verzocht om aanhouding omdat zij geen contact met hem heeft kunnen krijgen. Zij is niet op de hoogte van de reden van het niet verschijnen van [appellant].
De Afdeling heeft dit verzoek afgewezen omdat zij in hetgeen de gemachtigde stelt geen reden ziet om de zaak aan te houden.
Inleiding
2.    Op 6 januari 2016 heeft [appellant] een verzoek om afgifte van een VOG ingediend voor de functie van pedagogisch medewerker bij [bedrijf]. In deze functie zal hij alleenstaande minderjarige vluchtelingen tussen de veertien en achttien jaar oud zowel individueel als in groepsverband begeleiden. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat [appellant] voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS). Hieruit volgt dat [appellant] op 10 november 2015 is veroordeeld voor hennepteelt en diefstal met braak tot een werkstraf van 120 uur en subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast blijkt dat [appellant] in 2004 is veroordeeld voor een vermogensdelict waarbij voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf is opgelegd. Voorts is volgens de staatssecretaris niet gebleken dat [appellant] zodanig zwaarwegende belangen heeft dat de afgifte van een VOG aan hem alsnog kan worden gerechtvaardigd. De staatssecretaris heeft zijn standpunt zowel in zijn besluit op bezwaar als in beroep gehandhaafd.
De aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan het in het beleid genoemde objectieve criterium is voldaan. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat bij herhaling van het door [appellant] gepleegde delict een risico ontstaat voor de veiligheid van de aan hem toevertrouwde personen. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat een VOG ook geweigerd kan worden op grond van een justitieel gegeven dat niet is vermeld in een bij het beleid opgenomen screeningsprofiel, maar wel relevant is voor de taak waarvoor een VOG wordt aangevraagd.
De staatssecretaris heeft volgens de rechtbank voorts in redelijkheid kunnen besluiten dat het in het beleid opgenomen subjectieve criterium geen aanleiding geeft om de VOG alsnog af te geven. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris in aanmerking heeft mogen nemen dat het delict, waarvoor [appellant] is veroordeeld, zich recent heeft voorgedaan zodat het risico voor de samenleving in onvoldoende mate is afgenomen.
Het hoger beroep
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat de toepassing van het objectieve criterium een belemmering vormt voor de afgifte van de VOG. Volgens [appellant] wordt bij de toepassing van het toepasselijke screeningsprofiel niet getoetst aan de Opiumwet. [appellant] stelt dat geen risico voor het welzijn en de veiligheid van de aan hem toevertrouwde minderjarige asielzoekers bestaat indien het drugsdelict zal worden herhaald. Zijn veroordeling is daarom volgens hem onvoldoende om het objectieve criterium te vervullen.
4.1.    Ten aanzien van het subjectieve criterium betoogt [appellant] dat hij slechts eenmaal is veroordeeld voor de kinderrechter en eenmaal voor het telen van hennep en diefstal van stroom. Voor het drugsdelict heeft hij de standaardstraf gekregen, zodat hij niet harder dan nodig is gestraft. [appellant] stelt dat hij van het drugsdelict veel spijt heeft en dat zijn beoogde werkgever tevreden is over de werkzaamheden die hij heeft uitgevoerd in het kader van zijn stage. Om deze reden is het risico voor de samenleving volgens hem voldoende afgenomen. Zonder VOG kan [appellant] niet in de hulpverlening werken en is hij aangewezen op een bijstandsuitkering.
Wettelijk kader
5.    Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Het objectieve criterium
6.    De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1433, overwogen dat het ook mogelijk is om een VOG te weigeren op grond van een justitieel gegeven dat niet is vermeld in het specifieke screeningsprofiel, indien dit gegeven relevant is voor de specifieke taak of bezigheid waarvoor een VOG wordt aangevraagd. Uit het screeningsprofiel dat van toepassing is, volgt dat een risico ook aanwezig is indien op een andere wijze de veiligheid van de aan de aanvrager toevertrouwde personen in gevaar kan worden gebracht.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris het drugsdelict, waar [appellant] voor is veroordeeld, mocht betrekken bij de beoordeling van de aanvraag. Hoewel dit delict niet expliciet staat vermeld in het screeningsprofiel, heeft de staatssecretaris in redelijkheid kunnen stellen dat het delict, indien herhaald, een risico vormt voor de aan [appellant] toevertrouwde minderjarigen en daardoor een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de beoogde functie. Hierbij heeft de staatssecretaris in aanmerking mogen nemen dat [appellant] met kwetsbare jongeren komt te werken, waarbij elk contact met drugs vermeden moet worden. Tevens zullen de jongeren tijdelijk afhankelijk kunnen zijn van [appellant]. De staatssecretaris heeft in redelijkheid kunnen stellen dat de mogelijkheid bestaat dat zij daardoor in aanraking kunnen komen met drugs en de daarmee samenhangende criminaliteit. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de staatssecretaris op goede gronden heeft gemotiveerd dat aan het objectieve criterium is voldaan.
Het betoog faalt.
Het subjectieve criterium
7.    De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de staatssecretaris heeft mogen besluiten dat het subjectieve criterium geen aanleiding geeft om alsnog over te gaan tot afgifte van de VOG. De omstandigheid dat [appellant] spijt heeft van het verleden en dat de beoogde werkgever tevreden is over de werkzaamheden die hij heeft uitgevoerd in het kader van zijn stage, is niet een gegeven waaruit volgt dat het belang van [appellant] zwaarder weegt dan het belang van bescherming tegen het risico voor de samenleving. Mede gelet op het korte tijdsverloop tussen de op 10 november 2015 uitgesproken veroordeling en het besluit op bezwaar van 20 juni 2016, heeft de staatssecretaris voldoende dragend gemotiveerd dat de kans op herhaling van het delict onvoldoende is afgenomen. Voor zover [appellant] stelt dat hij hierdoor niet in de hulpverlening kan werken en afhankelijk is van een uitkering, heeft de staatssecretaris in redelijkheid kunnen stellen dat hij over een langere periode wil zien dat [appellant] niet recidiveert en dat bij een eventuele nieuwe aanvraag de situatie, afhankelijk van de feiten, anders kan liggen. In de tussentijd kan [appellant] werken in functies waarvoor geen VOG vereist is.
Het betoog faalt.
Conclusie
8.    Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de afgifte van de VOG heeft mogen weigeren. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018
317-857. BIJLAGE
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
(…)
Artikel 36
1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21 geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
(…)
Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 1 maart 2013, nr. 5409)
Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1.1 Periode terugkijktermijn
Terugkijktermijn in duur beperkt
De beoordeling van de aanvraag vindt in beginsel plaats aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS.
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt het COVOG bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag. Aan deze strafbare feiten komt, nu deze buiten de terugkijktermijn hebben plaatsgevonden, onvoldoende gewicht toe om zelfstandig te worden betrokken bij de beoordeling van de VOG-aanvraag. Deze strafbare feiten worden echter wel betrokken bij de subjectieve criteria en zullen derhalve een rol spelen bij de belangenafweging. Op grond van de zowel binnen als buiten de termijn aangetroffen strafbare feiten wordt een inschatting gemaakt van het risico dat de aanvrager opnieuw met justitie in aanraking komt.
Paragraaf 3.2 Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.2.1. Justitiële gegevens
De relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, of die betrekking hebben op de betreffende rechtspersonen of daarmee gelijk gestelde organisaties worden meegewogen bij de beoordeling. (…)
Paragraaf 3.2.3 Risico voor de samenleving
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.3 Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Screeningsprofielen VOG NP
75. (Gezins) voogd bij voogdij-instellingen, reclasseringswerker, raadsonderzoeker en maatschappelijk werker
Functionarissen binnen dit profiel zijn belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van de aan hun zorg toevertrouwde personen, waaronder minderjarigen. Eén op één relaties kunnen zich voordoen, waarbij sprake kan zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Het risico is aanwezig van zedendelicten, geweld of het op andere wijze in gevaar brengen van de veiligheid van de aan hun zorg toevertrouwde personen.
Zij gaan om met gevoelige informatie en zijn bevoegd om systemen te raadplegen waarin vertrouwelijke gegevens  zijn opgeslagen. Door het omgaan met en het toegang hebben tot gevoelige en vertrouwelijke informatie bestaat het gevaar van misbruik van deze gegevens en het lekken van informatie. Het risico van afpersing en chantage is aanwezig. Verder kunnen zij toegang hebben tot contant en giraal geld, waardoor het gevaar bestaat van diefstal of verduistering.