ECLI:NL:RVS:2018:760

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
201705275/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep van [appellante] tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst had op 20 april 2011 het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien en vastgesteld op nihil. Dit besluit werd later bevestigd door een definitieve berekening op 15 september 2012, waarbij de kinderopvangtoeslag voor 2009 ook op nihil werd vastgesteld. De Belastingdienst vorderde bovendien € 8.498,00 terug van [appellante] wegens teveel uitgekeerde voorschotten.

De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond wat de hoogte was van de daadwerkelijke kosten voor kinderopvang in 2009. In hoger beroep voerde [appellante] aan dat zij nieuw bewijs had, waaronder een nieuwe jaaropgave van de kinderopvanginstelling, die haar zou kunnen helpen om aan te tonen dat zij recht had op de kinderopvangtoeslag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 februari 2018 behandeld, maar oordeelde dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij recht had op de toeslag. De eerder ingediende jaaropgaven vertoonden inconsistenties en de Afdeling concludeerde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij de kosten voor kinderopvang volledig had voldaan.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201705275/1/A2.
Datum uitspraak: 7 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 mei 2017 in zaak nr. 15/5008 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 15 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2009 definitief berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 19 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en € 8.498,00 aan teveel uitgekeerde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij uitspraak van 22 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2018, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] heeft kinderopvangtoeslag aangevraagd voor de opvang van haar [zoon] in 2009 via [gastouderbureau], dat later is overgenomen door [kinderopvanginstelling]. Bij besluit van 18 december 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar voor het jaar 2009 een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 8.498,00.
2.    Bij de in geding zijnde besluitvorming heeft de dienst het voorschot herzien en vastgesteld op nihil en de kinderopvangtoeslag definitief berekend en vastgesteld op nihil. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] geen stukken heeft overgelegd waaruit het totaalbedrag aan gemaakte kosten voor de opvang van [zoon] in 2009 blijkt. Om die reden heeft zij voor dat jaar geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, aldus de dienst.
3.    De rechtbank heeft het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellante] niet aangetoond wat de hoogte is van de daadwerkelijke kosten voor kinderopvang voor [zoon] in 2009. In dit kader heeft de rechtbank onder meer overwogen dat [appellante] een jaaropgave over 2009 heeft overgelegd over de opvang door de gastouder van [zoon], maar dat geen aansluiting te maken is met de op de rekeningafschriften vermelde betalingen aan de gastouder. Ook geeft die jaaropgave geen informatie over de bemiddelingskosten, aldus de rechtbank.
4.    In hoger beroep betoogt [appellante] dat zij over nieuw bewijs beschikt waarmee zij kan aantonen dat zij wel aan de eisen voldoet om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009. [appellante] voert aan dat zij na de zitting bij de rechtbank contact heeft opgenomen met de kinderopvanginstelling die het gastouderbureau heeft overgenomen en dat deze instelling haar een nieuwe jaaropgave over 2009 heeft verstrekt. Zij beschikt nu dus over de juiste jaaropgave en daarnaast kan een getuige namens de kinderopvanginstelling getuigen dat deze jaaropgave uit het archief van die instelling komt, aldus [appellante]. [appellante] heeft een verklaring van een medewerker van die kinderopvanginstelling overgelegd.
4.1.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals luidend ten tijde van belang, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
4.2.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Hieruit volgt dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om aan te tonen wat de kosten van kinderopvang waren en dat zij deze kosten volledig heeft voldaan.
4.3.    [appellante] heeft in hoger beroep een jaaropgave over 2009 overgelegd ter staving van de hoogte van de kosten voor kinderopvang in dat jaar. Volgens die jaaropgave is [zoon] in 2009 1.658,75 uur opgevangen. De totale kosten voor die opvang waren volgens die jaaropgave € 9.631,82, waaronder € 1.338,07 aan bemiddelingskosten. Deze in hoger beroep overgelegde jaaropgave wijkt af van de in beroep overgelegde jaaropgave. Volgens de in beroep overgelegde jaaropgave is [zoon] in 2009 namelijk 1.300,5 uur opgevangen en bedroegen de kosten daarvoor € 6.502,55. Dit roept vragen op over de juistheid van de door [appellante] in hoger beroep overgelegde jaaropgave. [appellante] heeft ter zitting toegelicht dat de in beroep overgelegde jaaropgave is opgemaakt door de gastouder en dat de in hoger beroep overgelegde jaaropgave correct is. Dit verklaart echter niet waarom het totale aantal opvanguren op de jaaropgaven 358,25 uur van elkaar verschilt. Daarbij komt dat de bedragen die zijn vermeld op de in hoger beroep overgelegde jaaropgave, niet te herleiden zijn tot de bedragen op de rekeningafschriften die [appellante] in beroep heeft overgelegd. De betalingen die [appellante] volgens die rekeningafschriften heeft voldaan, lijken juist meer aan te sluiten bij de in beroep overgelegde jaaropgave. Voor beide jaaropgaven geldt bovendien dat uit die rekeningafschriften niet kan worden afgeleid dat [appellante] de kosten voor kinderopvang volledig heeft voldaan.
Gelet op het voorgaande heeft [appellante] met de in hoger beroep overgelegde jaaropgave niet aangetoond wat de hoogte is van de kosten voor kinderopvang van [zoon] in 2009 en heeft zij evenmin aangetoond dat zij de op die jaaropgave vermelde kosten volledig heeft voldaan. De rechtbank is de Belastingdienst/Toeslagen terecht gevolgd in zijn standpunt dat zij over dat jaar geen recht op kinderopvangtoeslag heeft. Voor zover [appellante] dit heeft beoogd te verzoeken, heeft de Afdeling geen aanleiding gezien om een medewerker van de kinderopvanginstelling als getuige op te roepen, omdat het horen van die getuige gezien het voorgaande niet noodzakelijk is voor de vaststelling van de feiten.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D.J. van Heijst, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Heijst
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018
787.