ECLI:NL:RVS:2018:800

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
201708182/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het uitwerkingsplan 'Uitwerking Skoatterwâld (Middenzone - oost, deel 1)' door de Raad van State

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 maart 2018 uitspraak gedaan over het uitwerkingsplan 'Uitwerking Skoatterwâld (Middenzone - oost, deel 1)', dat op 26 september 2017 door het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen is vastgesteld. Appellant, wonend te Heerenveen, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest voor aantasting van zijn privacy en woongenot door de in het plan voorziene woningen. De Afdeling heeft de rechtmatigheid van het uitwerkingsplan beoordeeld en geconcludeerd dat de beroepsgronden van appellant niet opgaan. De Afdeling heeft vastgesteld dat het uitwerkingsplan is vastgesteld ter voldoening aan een uitwerkingsplicht die in een eerder bestemmingsplan is opgenomen. De Afdeling heeft overwogen dat de afstand tussen de nieuw te bouwen woningen en de bestaande woningen aanvaardbaar is en dat er geen aanwijzingen zijn dat het college zich bij de besluitvorming heeft laten beïnvloeden door persoonlijke belangen.

De Afdeling heeft verder geoordeeld dat het college terecht heeft gesteld dat de wijk Skoatterwâld in een stedelijke omgeving ligt, ondanks de bezwaren van appellant. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de objectiviteit van het college in de besluitvorming. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van goede ruimtelijke ordening en de plicht van het college om een uitwerkingsplan vast te stellen in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen.

Uitspraak

201708182/1/R6
Datum uitspraak: 14 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Heerenveen,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2017 heeft het college het uitwerkingsplan "Uitwerking Skoatterwâld (Middenzone - oost, deel 1)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2018, waar de raad, vertegenwoordigd door G. Haanstra en C. Neelis, beiden werkzaam bij de gemeente Heerenveen, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Op 25 augustus 2008 is het bestemmingsplan "2e en 3e fase Skoatterwâld" vastgesteld. Dit plan is op 24 maart 2009 in werking getreden. Dit plan bevat in artikel 4 van de planregels een uitwerkingsplicht. Dit uitwerkingsplan is vastgesteld ter voldoening aan die uitwerkingsplicht en voorziet in het realiseren van 55 woningen met een maximale bouwhoogte van 12 m.
2.    In deze procedure zal uitsluitend de rechtmatigheid van het bestreden besluit - inhoudende het uitwerkingsplan "Uitwerking Skoatterwâld (Middenzone - oost, deel 1)" - door de Afdeling worden beoordeeld. In deze procedure kunnen dan ook uitsluitend beroepsgronden aan de orde komen die zijn gericht tegen dat uitwerkingsplan. Beroepsgronden van [appellant] die geen betrekking hebben op dat uitwerkingsplan, zoals gronden over andere gevoerde procedures, dan wel andere lopende procedures bij verschillende rechtscolleges, over de treinkaping in 1977, over vermeende gedragingen van diverse instanties, woningbouwcorporaties, individuele bestuurders en politici, stichtingen, dan wel klachtencommissies, kunnen in deze procedure niet aan de orde komen en zullen in deze uitspraak dan ook onbesproken blijven.
3.    [appellant] woont aan de [locatie] te Heerenveen, in de nabijheid van het plangebied. Hij vreest aantasting van zijn privacy en woongenot als gevolg van de in het uitwerkingsplan voorziene inrichting.
4.    Wanneer in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht is opgenomen, dient het college van burgemeester en wethouders in beginsel een uitwerkingsplan vast te stellen. In het kader van een beroep tegen een uitwerkingsplan kan ter beoordeling staan of dit plan is voorbereid en genomen in strijd met het recht, daaronder begrepen of de uitgewerkte bestemming strookt met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan en, voor zover die regels daartoe de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming als een gegeven.
5.    [appellant] heeft weinig vertrouwen in besluitvorming door de verschillende overheidsinstanties. Zo betoogt hij onder meer dat de burgemeester tegengestelde belangen heeft. Hij wijst erop dat de burgemeester banden heeft met een vastgoedmakelaar die tevens raadslid is en als raadslid de portefeuille ruimtelijke ordening beheert. Dit heeft volgens hem tot gevolg dat commerciële partijen meebeslissen over het mogelijk maken van woningbouw, terwijl bewoners en huurders daarin een doorslaggevende stem dienen te hebben.
5.1.    Artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.
2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden."
5.2.    Artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) luidt:
"Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels burgemeester en wethouders het plan moeten uitwerken."
5.3.    Het verbod van vooringenomenheid is neergelegd in artikel 2:4 van de Awb. De strekking van dit verbod is niet om een bestuursorgaan ervan te weerhouden vanuit bepaalde beleidskeuzes te werken. Het gaat erom dat het bestuursorgaan de hem toevertrouwde belangen niet oneigenlijk behartigt door zich bijvoorbeeld door persoonlijke belangen of voorkeuren te laten beïnvloeden. De overheid is dus gehouden de nodige objectiviteit te betrachten en mag zich niet laten leiden door vooringenomenheid (uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3578). [-]
De vaststelling van het uitwerkingsplan betreft de uitwerking van een eerder door de raad gemaakte beleidskeuze. In 2008 is de beleidskeuze gemaakt om aan de gronden in het plangebied een uit te werken bestemming voor woningbouw toe te kennen. Uit artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro volgt dat de vaststelling van het uitwerkingsplan een plicht betreft. De vaststelling van dit uitwerkingsplan dient dan ook in het licht van die plicht te worden bezien. Dat de burgemeester mogelijk banden heeft met een vastgoedmakelaar die tevens raadslid is, betekent niet dat het college zich bij zijn besluitvorming niet objectief heeft opgesteld of het besluit heeft genomen met het oogmerk [appellant] en andere omwonenden te benadelen.
Ook voor hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanwijzingen voor het oordeel dat het college zich bij zijn besluitvorming over het uitwerkingsplan heeft laten beïnvloeden door persoonlijke belangen of voorkeuren.
Het betoog faalt.
6.    [appellant] stelt dat het college bij het vaststellen van het uitwerkingsplan er ten onrechte van is uitgegaan dat de wijk Skoatterwâld in een stedelijke omgeving ligt. Het college is voorbij gegaan aan het feit dat de wijk Skoatterwâld omringd is door weilanden, waterpartijen, natuur en bossen, waar tevens veel grote villa’s staan. In deze wijk is rekening gehouden met grote afstanden tussen woningen en natuur en ruimte. Voorts is Heerenveen geen stad en reeds hierom geen stedelijke omgeving, aldus [appellant].
6.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het gehele grondgebied van Skoatterwâld in twee bestemmingsplannen is aangewezen voor wonen met bijbehorende functies. Onder verwijzing naar bijlage 1 bij het verweerschrift stelt het college dat gezien de stand van de feitelijke ontwikkeling van het gebied, het terecht is Skoatterwâld te beschouwen als stedelijk gebied (in ontwikkeling). Dit brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen in Skoatterwâld worden getoetst als ontwikkelingen in stedelijk gebied.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan dit standpunt.
Het betoog faalt.
7.    [appellant] woont aan de [locatie], op de 1e verdieping aan de noordoostzijde van het noordelijke appartementengebouw aan de Wilgenpoel. Hij vreest verlies van privacy, aantasting van zijn uitzicht als gevolg van de op korte afstand van zijn ramen in het plan voorziene bomen en aantasting van zijn woongenot als gevolg van de in het uitwerkingsplan voorziene woningen. Hij stelt dat zijn belangen en de belangen van de bewoners onvoldoende betrokken zijn bij de vaststelling van het uitwerkingsplan en wenst dat de afstand in het uitwerkingsplan tussen de bestaande woningen en de nieuw te bouwen woningen wordt vergroot, zodat een ieders privacy wordt gewaarborgd.
7.1.    Het college stelt dat de afstand tussen het appartement waar [appellant] woont en het bouwvlak van de geprojecteerde woningen ongeveer 30 m bedraagt. Het tussenliggende gebied wordt ingevuld met water, groen, parkeren en een ontsluitingsweg. Het college stelt zich op het standpunt dat een afstand van 30 m gangbaar en aanvaardbaar is in stedelijk gebied.
7.2.    Het plan voorziet in een bouwhoogte van maximaal 12 m. Volgens de verbeelding bedraagt de afstand tussen het appartement van [appellant] en de gronden waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend ongeveer 30 m en de afstand tussen het appartement van [appellant] en de gronden waaraan de bestemming "Groen" is toegekend, ongeveer 14 m.
Artikel 5, lid 5.1.1. van de planregels luidt:
"De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
[..]
Artikel 2.1, lid 2.1.1., van de planregels luidt:
"De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. voet- en fietspaden;
c. speelvoorzieningen;
d. nutsgebouwtjes, zoals schakelhuisjes en verzamelgebouwtjes voor afval;
alsmede in beperkte mate voor:
g. woonstraten en parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten."
7.3.    Ingevolge de planregels zijn op gronden waaraan de bestemming "Groen" is toegekend groenvoorzieningen toegestaan. Uit het plan volgt niet welke groenvoorzieningen dat zullen zijn. Gelet op de afstand van 14 m tussen de in het plan voorziene groenvoorziening en het appartement van [appellant], is niet uitgesloten dat een groenvoorziening in de vorm van bomen enigszins tot aantasting van het uitzicht zal leiden. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen daarvan aanvaardbaar zijn.
Voor zover [appellant] vreest voor aantasting van zijn privacy, overweegt de Afdeling dat er, gelet op de afstand van 30 m, geen grond bestaat voor de verwachting dat die aantasting zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Het college heeft het belang van de inrichting en de wijze van ontwikkeling van Skoatterwâld dan ook zwaarwegender kunnen achten dan het mogelijk verlies van privacy van [appellant].
8.    In hetgeen [appellant] voor het overige aan argumenten naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college het uitwerkingsplanplan wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening niet had mogen vaststellen.
9.    Het beroep is ongegrond.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Heinen
Lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2018
632.