ECLI:NL:RVS:2018:816

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
201800322/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Bezoekerscentrum Waalbos

Op 14 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen verzoekers [verzoeker A] en [verzoeker B] en de raad van de gemeente Ridderkerk. Dit verzoek volgde op het besluit van de raad van 23 november 2017, waarin het bestemmingsplan "Bezoekerscentrum Waalbos" werd vastgesteld. Verzoekers vrezen dat de ontwikkeling van het bezoekerscentrum hun woon- en leefklimaat negatief zal beïnvloeden door een toename van bezoekers en daarmee gepaard gaande overlast.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 27 februari 2018. Tijdens de zitting zijn verzoekers bijgestaan door hun advocaat, mr. M. van Gastel, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door L. Snel en mr. A.G.M. Ostijic-Hanssen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De rechter concludeert dat de vrees van verzoekers voor overlast niet aannemelijk is, gezien de beperkte openingstijden van het bezoekerscentrum en de afwezigheid van direct zicht op hun percelen.

Daarnaast hebben verzoekers betoogd dat het bestemmingsplan in strijd is met gemeentelijk beleid en dat er vraagtekens zijn bij de financiële en economische uitvoerbaarheid van het plan. De voorzieningenrechter heeft deze argumenten verworpen, onder verwijzing naar de Waalvisie en de toezeggingen van de Landinrichtingscommissie IJsselmonde voor de financiering van het bezoekerscentrum. De rechter heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de noodzaak van het bezoekerscentrum of de geschiktheid van de locatie. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201800322/2/R3.
Datum uitspraak: 14 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Ridderkerk,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Ridderkerk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Bezoekerscentrum Waalbos" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Stichting Bezoekerscentrum Waalbos (hierna: SBW) heeft een nader stuk ingediend.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 februari 2018, waar [verzoeker A], bijgestaan door mr. M. van Gastel, advocaat te Hellevoetsluis, en de raad, vertegenwoordigd door L. Snel en mr. A.G.M. Ostijic-Hanssen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting SBW, vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2.    Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Waalweg nabij het woongebied van Rijsoord. De locatie bevindt zich tussen molen ‘De Kersenboom’ en het woonperceel [locatie 1]. Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om een bezoekerscentrum te realiseren dat huisvesting zal bieden aan de Stichting Natuurbeheer Waalbos (hierna: SNW), de IJsclub Rijsoord (hierna: IJRO) en de Stichting Rijsoordse Molen (hierna: SRM). Daarnaast zal de het bezoekerscentrum gaan fungeren als locatie voor onder meer natuureducatie en opslagruimte, en voorziet het bestemmingsplan in de mogelijkheid tot ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel.
3.    [verzoeker A] woont op het aangrenzende perceel [locatie 1]. [verzoeker B] woont op het perceel [locatie 2], gelegen op circa 40 m van het plangebied. Zij vrezen overlast als gevolg van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.
Woon- en leefklimaat
4.    [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat het bestemmingsplan leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij vrezen een toename van het aantal bezoekers binnen het plangebied, wat leidt tot een aantasting van hun privacy.
4.1.    Gelet op de beperkte openingstijden van het bezoekerscentrum bestaat geen reden om aan te nemen dat het plan tot een aanzienlijke toename van het aantal bezoekers binnen het plangebied zal leiden.
Voorts heeft de raad in dit kader nader toegelicht dat, met het huidige ontwerp van het bezoekerscentrum, vanuit het centrum geen direct zicht bestaat op de percelen van [verzoeker A] en [verzoeker B]. Volgens de raad is het voorts niet mogelijk voor bezoekers om van het terras bij het bezoekerscentrum naar het terrein achter de molen, en van daaruit in de tuin van [verzoeker B], te komen. Dit stuk is afgescheiden door een hek wat om de molen staat en een sloot. Het stuk land tussen de molen en de [locatie 2] wordt in de toekomst verpacht en daar zal vee komen te staan.
In het licht van het voorgaande acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat het bestemmingsplan leidt tot een zodanige toename van het aantal bezoekers en aantasting van de privacy dat ter plaatse van de woningen van [verzoeker A] en [verzoeker B] niet langer sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Gemeentelijk beleid
5.    [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat het plan in strijd is met het gemeentelijk beleid. Daartoe voeren zij met name aan dat de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt is voorzien in natuurgebied dat zoveel als mogelijk gevrijwaard dient te blijven van bebouwing.
5.1.    Dit betoog kan niet worden gevolgd. Bij besluit van 23 februari 2017 heeft de raad de Waalvisie als kaderstellend document vastgesteld. Deze Waalvisie bevat over de locatie bij de natuurijsbaan en de molen in Rijsoord onder meer de volgende passage:
"De centrale ligging, temidden van een rijke geschiedenis en nieuwe ontwikkelingen als het Waalbos maken dat deze plek uitermate geschikt is als uitvalsbasis voor recreatieve activiteiten. Op deze plek wordt al met veel energie nagedacht over mogelijkheden door bijvoorbeeld de natuurvereniging, maar ook door mensen die zich bezighouden met de schildergeschiedenis. Om deze energie te bundelen is een kleinschalig gebouwtje nodig, wat kan dienen als bezoekerscentrum, sanitaire voorziening, locatie voor cursussen, thuisbasis voor vrijwilligers etc."
Derhalve was het bezoekerscentrum reeds voorzien in de Waalvisie en bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan in strijd is met het daarin neergelegde beleid.
Financiële en economische uitvoerbaarheid
6.    [verzoeker A] en [verzoeker B] plaatsen vraagtekens bij de financiële en economische uitvoerbaarheid van het plan.
6.1.    In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële en economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
6.2.    Die situatie doet zich hier niet voor. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn door de Landinrichtingscommissie IJsselmonde bedragen van €20.000 en €350.000 toegezegd voor de uitwerking van de plannen, onderscheidenlijk het realiseren van het bezoekerscentrum. Daarnaast stelt SBW voor het bezoekerscentrum een exploitatieplan te hebben vastgesteld, waaruit voor de exploitatie een positief saldo blijkt. Voor zover al niet van de juistheid van deze gegevens zou mogen worden uitgegaan, geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de bouw, dan wel een positieve exploitatie van het bezoekerscentrum binnen de planperiode van tien jaar niet alsnog op andere wijze zou kunnen worden gerealiseerd.
Alternatieven
7.    [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen, met name onder verwijzing naar de beperkte openingstijden, dat geen behoefte bestaat aan het bezoekerscentrum. Voorts heeft de raad ten onrechte niet gekozen voor alternatieve locaties of oplossingen voor de ontwikkeling waarin het plan voorziet, waaronder het gebruik van bestaande vergaderlocaties in de nabije omgeving of het uitbreiden van de kelder van de molen.
7.1.    Hetgeen [verzoeker A] en [verzoeker B] in dit kader hebben aangevoerd biedt geen grond voor twijfel aan nut en noodzaak van het bezoekerscentrum. Met betrekking tot de locatie van het bezoekerscentrum heeft de raad toegelicht dat het juist de synergie van de locatie is die deze zo geschikt maakt, aangezien twee van de drie stichtingen die van het bezoekerscentrum gebruik gaan maken, te weten IJRO en SRM, daar reeds zijn gevestigd. Met betrekking tot de door [verzoeker A] en [verzoeker B] genoemde alternatieven heeft de raad nader toegelicht dat een vergaderlocatie elders niet in de behoefte voorziet, aangezien het bezoekerscentrum niet louter als vergaderlocatie zal gaan dienen. Voorts is de molen volgens de raad ongeschikt voor de ontvangst van groepen. Redengevend hiervoor is dat de molen niet beschikt over sanitaire voorzieningen en dat het gebruik van de kelder, al dan niet na uitgraving, stuit op veiligheidsbezwaren. Het aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Resterende gronden
8.    In hetgeen [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben aangevoerd over de maximale planologische mogelijkheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Totdat de Afdeling uitspraak op het beroep heeft gedaan, zal als gevolg van de maximale planologische mogelijkheden van het plan geen schade of overlast ontstaan die tot het treffen van een voorlopige voorziening noopt. Daarbij is mede van belang dat er op dit moment een concreet bouwontwerp voorligt, zoals ook beschreven en uitgebeeld in de plantoelichting, en dat dat het ontwerp is waarvoor door SBW een omgevingsvergunning zal worden aangevraagd. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat SBW zijn woord gestand doet.
9.    In hetgeen [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben aangevoerd over de fietsenstalling en de gestelde verkeers- en parkeerproblematiek ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding voor het oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
Conclusie
10.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Wijker-Dekker
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2018
562.