ECLI:NL:RVS:2018:817

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
201708686/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Wervershoof Het Eiland

Op 14 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Wervershoof, tegen de raad van de gemeente Medemblik. De zaak betreft het bestemmingsplan "Wervershoof Het Eiland", dat op 5 oktober 2017 door de raad is vastgesteld. De verzoekers vreesden dat de vaststelling van dit bestemmingsplan hun mogelijkheden voor toekomstige woningbouw op hun eigen perceel zou frustreren.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 6 maart 2018. Tijdens de zitting waren de verzoekers en de raad vertegenwoordigd door mr. W. Smak en K. Boelens. Ook was de "Ontwikkelingsmaatschappij De Molen B.V.", vertegenwoordigd door mr. L.C.A.C. Hoogewerf, als partij aanwezig. De voorzieningenrechter oordeelde dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De rechter concludeerde dat de raad niet in strijd heeft gehandeld door het bestemmingsplan voor alleen het perceel van De Molen vast te stellen, aangezien er geen concrete initiatieven van de verzoekers voor een solitaire herontwikkeling waren ingediend.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te oordelen dat de raad niet mocht volstaan met het vaststellen van het bestemmingsplan voor het perceel van De Molen. De rechter concludeerde dat de door de verzoekers gestelde beperking van de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van hun perceel niet primair of uitsluitend te wijten was aan de vaststelling van het bestemmingsplan.

Uitspraak

201708686/2/R1.
Datum uitspraak: 14 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Wervershoof, gemeente Medemblik, (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]),
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Medemblik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Wervershoof Het Eiland" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 maart 2018, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Smak en K. Boelens, zijn verschenen. Voorts is ter zitting "Ontwikkelingsmaatschappij De Molen B.V.", vertegenwoordigd door mr. L.C.A.C. Hoogewerf, advocaat te Hoorn, als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plangebied betreft een groenstrook in het oostelijke deel van de nieuwbouwwijk Het Eiland in Wervershoof. Dit perceel is kadastraal bekend gemeente Wervershoof, sectie D, nr. 2912. Het plan is vastgesteld op verzoek van initiatiefnemer, tevens eigenaar van het genoemde perceel, De Molen. Het plan voorziet ter plaatse in 10 woningen. Het plan geeft uitvoering aan de tweede, tevens afrondende fase, van het woningbouwplan "Het Eiland". De eerste fase is afgerond in of omstreeks 2004.
3.    [verzoeker] is eigenaar van het perceel lokaal bekend [locatie], kadastraal bekend gemeente Wervershoof, sectie D, nr. [....]. Dit perceel is gesitueerd direct ten noordoosten van het plangebied. Direct ten zuiden van het perceel van [verzoeker] is het kadastrale perceel gemeente Wervershoof, sectie D, nr. 2795 gesitueerd. Op dit perceel exploiteert "Breg Beheer B.V." een bloembollenbedrijf.
4.    Het beroep van [verzoeker] is niet gericht tegen de ruimtelijke gevolgen van de voorziene woningen. [verzoeker] heeft beroep ingesteld tegen het plan omdat hij vreest dat deze ontwikkeling tot gevolg heeft dat de raad geen planologische medewerking zal verlenen aan het oprichten van een nieuwe woning (of en aantal nieuwe woningen) op zijn eigen perceel. In dit verband wijst [verzoeker] op de omstandigheid dat hij, De Molen en Breg in het verleden overeenstemming hebben bereikt over een integrale - op elkaar afgestemde - herontwikkeling van hun onderscheidenlijke percelen. [verzoeker] wijst hiertoe op de tussen genoemde partijen gesloten privaatrechtelijke samenwerkingsovereenkomst van 3 juni 2014. Aan de beoogde integrale herontwikkeling lag het uitgangspunt ten grondslag dat het agrarisch bedrijf van Breg gesaneerd zou worden alsook dat het perceel van [verzoeker] ontsloten zou worden via de percelen van Breg en De Molen op (de straat) Het Eiland. Volgens [verzoeker] heeft de raad in het verleden verklaard dat hij in beginsel bereid is medewerking te verlenen aan de door partijen overeengekomen integrale en onderling afgestemde herontwikkeling van de betrokken percelen. Als gevolg van de omstandigheid dat niettegenstaande de tussen partijen bereikte privaatrechtelijke overeenstemming Breg alsnog besloten heeft zich terug te trekken uit het gezamenlijke project, heeft de raad op verzoek van De Molen het thans voorliggende bestemmingsplan vastgesteld. Het plan voorziet in een afzonderlijke herontwikkeling van alleen het perceel van De Molen (D2912). Deze handelwijze van de raad is volgens [verzoeker] niet in overeenstemming met de eerder uitgesproken voorkeur voor een integrale herontwikkeling van de drie percelen. Ook frustreert het plan een eventuele toekomstige (calamiteiten)ontsluiting van het perceel van [verzoeker]. Hierdoor is het volgens [verzoeker] onwaarschijnlijk dat de raad in de toekomst alsnog bereid zal zijn planologische medewerking te verlenen aan (solitaire) woningbouw op zijn eigen perceel.
4.1.    De raad stelt dat hij zich in het verleden instemmend heeft uitgesproken over een integrale herontwikkeling van de percelen van De Molen, Breg en [verzoeker], maar dat hieruit niet volgt dat een afzonderlijke herontwikkeling van het perceel van De Molen vanuit ruimtelijk oogpunt ongewenst zou zijn. De thans voorziene tweede fase van de nieuwbouwwijk Het Eiland betreft de noodzakelijke afronding van het project dat is aangevangen in of omstreeks 2002. De geuite bereidheid mee te werken aan een integrale herontwikkeling van de drie percelen was voornamelijk ingegeven door het vooruitzicht dat Breg de bedrijfsvoering op haar perceel zou beëindigen. Een dergelijke uitkomst zou volgens de raad hebben geleid tot een wezenlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Bij een gezamenlijke herontwikkeling van de percelen van De Molen en Breg zouden geen zwaarwegende bezwaren bestaan tegen eventuele woningbouw op (ook) het aangrenzende perceel van [verzoeker]. Het staat volgens de raad evenwel vast dat partijen onderling geen uitvoering hebben gegeven aan de intentie van een integrale herontwikkeling en dat Breg besloten heeft haar bedrijfsactiviteiten voort te zetten en aldus haar perceel niet te verkopen ten behoeve van woningbouw. Nu in zoverre een op elkaar afgestemde herontwikkeling van de drie betrokken percelen niet langer aan de orde is, heeft de raad besloten medewerking te verlenen aan het verzoek van De Molen om afronding van de nieuwbouwwijk Het Eiland, aldus de raad.
4.2.    De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de door de raad in het verleden gedane uitingen aldus dienen te worden begrepen dat hij uitsluitend een integrale herontwikkeling van de percelen van De Molen, [verzoeker] en Breg voorstond. Uit de stukken die door partijen zijn overgelegd en in het bijzonder het tijdens de raadsvergadering van 4 juli 2013 aangenomen amendement op het voorstel tot vaststelling van het bestemmingsplan "Dorpskernen III", volgt niet dat de raad ruimtelijke bezwaren had tegen een herontwikkeling van alleen het perceel van
De Molen. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad thans, door een plan vast te stellen voor alleen het perceel van De Molen, in strijd heeft gehandeld met een in het verleden ingenomen standpunt of gedane toezegging. Niet in geschil is dat [verzoeker] vóór de vaststelling van het plan geen concreet initiatief voor een solitaire herontwikkeling van zijn perceel bekend heeft gemaakt bij de raad, zoals hij dat eerder in 2010 heeft gedaan. De raad heeft daarom niet kunnen beslissen op een dergelijk verzoek in het kader van het nemen van het thans voorliggende besluit. Voor zover [verzoeker] betoogt dat de separate herontwikkeling van het perceel van De Molen een toekomstige herontwikkeling van zijn eigen perceel frustreert, omdat het plan tot gevolg heeft dat een eventuele (calamiteiten)ontsluiting van zijn perceel via Het Eiland niet gerealiseerd zal kunnen worden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De door [verzoeker] genoemde (calamiteiten)ontsluiting van zijn perceel is in het verleden door de raad gesteld als een voorwaarde bij een integrale en op elkaar afgestemde  herontwikkeling van de percelen van [verzoeker], Breg en De Molen. Daargelaten de vraag welke betekenis thans aan deze voorwaarde toekomt, nu een integrale herontwikkeling van het gebied niet langer aan de orde is, overweegt de voorzieningenrechter dat voor deze ontsluiting medewerking van Breg noodzakelijk is, nu de ontsluiting (ook) over haar perceel dient te lopen. In zoverre is de door [verzoeker] gestelde beperking van de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van zijn perceel niet primair of uitsluitend toe te rekenen aan de omstandigheid dat de raad thans een bestemmingsplan heeft vastgesteld voor alleen het perceel van De Molen.
4.3.    Op grond van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad thans niet heeft mogen volstaan met het vaststellen van uitsluitend een bestemmingsplan voor het perceel van De Molen. Het betoog faalt.
5.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Milosavljević
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2018
739.