201708186/1/R1.
Datum uitspraak: 14 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Doorwerth, gemeente Renkum,
2. [appellant sub 2], wonend te Doorwerth, gemeente Renkum,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Renkum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "W.A. Scholtenlaan - Houtsniplaan 2017" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2018, waar [appellant sub 1] en de raad, vertegenwoordigd door ing. A. Ruiter, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan voorziet voor de locatie W.A. Scholtenlaan - Houtsniplaan in vijf woningen. Het plangebied zal worden ontsloten via de W.A. Scholtenlaan.
Ontvankelijkheid
2. [appellant sub 2] is bij aangetekend verzonden brief van 12 december 2017 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht uiterlijk 9 januari 2018 op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, als het verschuldigde bedrag niet op deze datum is ontvangen, [appellant sub 2] ervan moet uitgaan dat reeds om die reden niet-ontvankelijkverklaring zal volgen en dat zijn zaak dan niet inhoudelijk wordt behandeld.
Het bedrag is niet binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling van de griffier van de Raad van State van 12 december 2017 op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant sub 2] in verzuim is geweest. Dat betekent dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk is, gelet op het bepaalde in artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
3. [appellant sub 1] woont op een afstand van ongeveer 125 m van het plangebied. Ter zitting is naar voren gekomen dat [appellant sub 1] vanaf haar appartement geen zicht heeft op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. [appellant sub 1] heeft erop gewezen dat de uitrit van het appartementencomplex waarin zij woont uitkomt op de W.A. Scholtenlaan. Zij vreest dat zij deze uitrit niet meer veilig kan gebruiken, omdat het plan zal leiden tot een verkeersonveilige situatie op de W.A. Scholtenlaan. [appellant sub 1] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zij verkeersoverlast van enige betekenis zal ondervinden van het plan, gelet op het beperkte aantal woningen waarin het plan voorziet. Dit is dus geen feit of omstandigheid in verband waarmee moet worden geoordeeld dat een objectief en persoonlijk belang van [appellant sub 1] rechtstreeks door het besluit zal worden geraakt.
De conclusie is dat [appellant sub 1] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen.
Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Van Driel Kluit
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2018
703.