ECLI:NL:RVS:2018:836

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
201702725/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen maatwerkvoorschriften geluid Activiteitenbesluit milieubeheer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hendrik-Ido-Ambacht ongegrond werd verklaard. Het college had op 9 oktober 2015 maatwerkvoorschriften gesteld met betrekking tot geluid voor de inrichting van [bedrijf] aan de [locatie 1] te Hendrik-Ido-Ambacht, op basis van artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De rechtbank oordeelde dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen in de nabijheid van de inrichting hoger was dan toegestaan, maar dat de situatie bij [bedrijf] voldeed aan de best beschikbare technieken.

Tijdens de zitting van de Raad van State op 13 februari 2018, waar [appellant] en het college vertegenwoordigd waren, werd de zaak behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte de zaak had heropend om het college in de gelegenheid te stellen informatie te verschaffen, zonder dat hij deze informatie ter zitting kon weerleggen. De Raad van State oordeelde dat er geen grond was voor het oordeel dat de rechtbank het onderzoek ten onrechte had heropend, en dat [appellant] voldoende gelegenheid had gehad om te reageren op de informatie van het college.

Daarnaast betoogde [appellant] dat de rechtbank de door hem aangeboden foto’s en filmmateriaal niet had willen inzien. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat deze beelden niet in schriftelijke vorm waren ingediend en dat [appellant] deze beelden niet ter zitting had getoond. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201702725/1/A1.
Datum uitspraak: 14 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2017 in zaak nr. 15/7457 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hendrik-Ido-Ambacht.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2015 heeft het college op grond van artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer met betrekking tot het aspect geluid maatwerkvoorschriften gesteld ten aanzien van de inrichting van [bedrijf] gelegen aan de [locatie 1] te Hendrik-Ido-Ambacht.
Bij uitspraak van 21 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.G. van Tilburg en P. van de Put, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
1.    [appellant] woont op het perceel [locatie 2] in de nabijheid van de inrichting van [bedrijf]. De woningen op de percelen Veersedijk 203 tot en met 209 liggen, als gevolg van de in het bestemmingsplan "Veersedijk" vastgelegde geluidzone rond het gezoneerde industrieterrein "Aan de Noord", niet langer op het gezoneerde industrieterrein, en moeten worden aangemerkt als een geluidgevoelig object. De geluidbelasting op de gevels mag ten hoogste 50 dB(A) bedragen. Vast staat dat de geluidbelasting als gevolg van de activiteiten van [bedrijf] hoger ligt.
2.    [bedrijf] heeft bij het college een melding gedaan voor het veranderen van haar inrichting en heeft een verzoek ingediend om aan haar in het kader van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften op te leggen, zodat zij haar bedrijfsvoering kan voortzetten. Het college heeft de huidige situatie vergeleken met de op 29 oktober 2001 vergunde geluidgrenswaarden en heeft geconcludeerd dat er over het algemeen sprake is van een afname van de geluidbelasting en op slechts enkele punten sprake is van een zeer geringe toename. Het college heeft voorts geconcludeerd dat de situatie bij [bedrijf] voldoet aan de uitgangspunten van de best beschikbare technieken. Bij het besluit van 9 oktober 2015 heeft het college maatwerkvoorschriften gesteld met betrekking tot het aspect geluid onder bepaling dat deze in de plaats treden van het gestelde met betrekking tot het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de zaak heeft heropend teneinde het college in de gelegenheid te stellen informatie te verschaffen en het onderzoek in de zaak heeft gesloten zonder dat hij die informatie ter zitting heeft kunnen weerleggen. [appellant] wijst er op dat het college niet aanwezig was op de zitting.
3.1.    Er is geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het onderzoek ten onrechte heeft heropend. De enkele omstandigheid dat het college niet ter zitting is verschenen is daarvoor onvoldoende. [appellant] is voorts in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door het college verstrekte informatie en heeft vervolgens toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Voor het oordeel dat [appellant] is benadeeld door de gang van zaken bij de rechtbank bestaat derhalve evenmin grond.
Het betoog faalt.
4.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de door hem op een usb-stick aangeboden foto’s en filmmateriaal niet heeft willen inzien.
4.1.    De rechtbank heeft overwogen dat zij de beelden van de usb-stick die [appellant] ter illustratie aan de rechtbank heeft overgelegd niet heeft bekeken en dat deze beelden niet in schriftelijke vorm zijn ingediend. De rechtbank heeft voorts overwogen dat [appellant], ondanks dat hij daartoe ter zitting de mogelijkheid heeft gehad, deze beelden ook niet ter zitting heeft getoond of anderszins aan de orde heeft gesteld. Voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte de door [appellant] aangeboden foto’s en filmmateriaal niet heeft willen inzien bestaat gelet hierop geen grond.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] heeft voor het overige volstaan met een herhaling van de in beroep aangevoerde gronden, waarop de rechtbank in de aangevallen uitspraak is ingegaan. Hij heeft in hoger beroep niet uiteengezet, dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank onjuist dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde kan daarom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1620, en 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3351.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2018
580.