201705818/1/A2.
Datum uitspraak: 14 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juni 2017 in zaak nr. 16/10436 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2016 heeft het CBR geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën C en CE te registreren.
Bij besluit van 8 december 2016 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 december 2016 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Alkmaar, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij aanvraagformulier van 20 januari 2016 heeft [appellant], ten behoeve van de registratie van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B, BE, B+, C1, C, C1E en CE, een eigen verklaring ingediend bij het CBR. Bij brief van 4 april 2016 heeft het CBR [appellant] medegedeeld dat een nader onderzoek door een medisch specialist noodzakelijk is. Dit nader onderzoek is op 29 april 2016 uitgevoerd door psychiater A.G. Kunst (hierna: Kunst).
In zijn rapport van 5 mei 2016 heeft Kunst vermeld dat bij het laboratoriumonderzoek weliswaar een licht verhoogde gamma GT-waarde is vastgesteld maar dat dit geen klinische betekenis heeft. Volgens Kunst kan gesteld worden dat afgelopen jaar sprake was van een recidiefvrije periode met betrekking tot het alcoholmisbruik. Voorts is [appellant] volgens Kunst bekend met schizofrenie van het paranoïde type maar is de psychose langer dan twee jaar in remissie. Kunst heeft het CBR het advies gegeven om [appellant] geschikt te verklaren voor rijbewijzen van groep 1 met een termijnbeperking van een jaar en hem ongeschikt te verklaren voor rijbewijzen van groep 2.
Bij brief van 2 juni 2016 heeft een medisch adviseur van het CBR aanvullende informatie van Kunst gevraagd. In die brief is Kunst gevraagd toe te lichten waarop zijn conclusie steunt dat er bij laboratoriumonderzoek geen aanwijzingen waren voor alcoholmisbruik. Daarbij heeft de medisch adviseur erop gewezen dat de gamma GT-waarde niet licht verhoogd, maar hoger dan 1,5 keer de bovengrens van de referentiewaarde is, wat volgens de NVvP-richtlijn "Diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen" een ondersteuning vormt voor de diagnose "stoornissen in het gebruik van alcohol". De medisch adviseur heeft Kunst voorts gevraagd aan te geven sinds wanneer de psychose in het kader van schizofrenie in remissie is en om aan te geven of hij om dit vast te stellen naast de bewering van [appellant] ook andere bronnen heeft geraadpleegd.
In reactie op de brief van 2 juni 2016 heeft Kunst het rapport van 5 mei 2016 aangepast. Met betrekking tot het laboratoriumonderzoek heeft Kunst gesteld dat daarbij een verhoogde gamma GT-waarde van 92 U/l is vastgesteld. Aangezien het verdere bloedonderzoek geen afwijkingen laat zien, kan er in dit geval niet vanuit worden gegaan dat de afwijkende gamma GT-waarde is veroorzaakt door bovenmatig alcoholgebruik. Met betrekking tot de psychose heeft Kunst aangevuld dat de psychose sinds april 2014 in remissie is. Kunst heeft daarbij gesteld dat hij hierover geen informatie bij derden heeft opgevraagd omdat hij geen twijfels heeft over de anamnese.
2. Het CBR heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 13 juli 2016 op basis van het aangepaste rapport geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën C en CE te registreren. Het CBR heeft aan dat besluit ten grondslag gelegd dat [appellant] een schizofreniespectrumstoornis heeft.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van 8 december 2016 vernietigd omdat het in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het CBR niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht omdat uit het rapport van Kunst niet blijkt uit welke informatie volgt dat [appellant] bekend is met schizofrenie van het paranoïde type. De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten omdat het zorgvuldigheidsgebrek met de in beroep overgelegde aanvullende stukken is gerepareerd. Uit die stukken volgt dat [appellant] onder behandeling is geweest bij Kunst en dat deze destijds de diagnose ‘schizofrenie van het paranoïde type’ heeft gesteld. Deze diagnose is door psychiater P.J. van Dalen (hierna: Van Dalen), die naar aanleiding van een eerdere aanvraag in 2013 om een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen advies heeft uitgebracht, gevolgd. Met deze wetenschap is het rapport van Kunst volgens de rechtbank concludent. Aan de door [appellant] daartegen ingebrachte stukken van psychiater R.J. Osse (hierna: Osse), psychiater M.A. van Schijndel (hierna: Van Schijndel) en arts geneticus J.M.A. Verhagen (hierna: Verhagen) kan volgens de rechtbank niet de waarde wordt gehecht die [appellant] daaraan gehecht wenst te zien, omdat deze artsen naar alle waarschijnlijkheid niet over dezelfde gedetailleerde informatie beschikken als waarover Kunst als gevolg van de behandelrelatie met [appellant] beschikt. Nu voorts de tekst van paragraaf 8.2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) geen andere interpretatie toelaat dan dat personen met schizofreniespectrumstoornissen ongeschikt zijn voor rijbewijzen van groep 2 heeft het CBR [appellant] terecht niet geschikt geacht voor de rijbewijscategorieën C en CE, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Hij voert daartoe aan dat uit de in beroep overgelegde nadere stukken niet kan worden afgeleid op basis van welke informatie Kunst heeft geconstateerd dat [appellant] bekend is met schizofrenie van het paranoïde type. Uit het rapport van Kunst blijkt namelijk niet dat hij zich op het eerdere keuringsrapport uit 2013 heeft gebaseerd. [appellant] voert voorts aan dat uit de brief van Verhagen en de brief van Van Schijndel, gelezen in samenhang met het advies van Osse, volgt dat het rapport van Kunst niet zorgvuldig tot stand is gekomen en de conclusie van dat rapport onjuist is. Hij voert verder aan dat weliswaar in het verleden de diagnose psychotische stoornis bij hem is vastgesteld, maar dat deze stoornis zich niet meer voordoet omdat hij daarvoor medicatie heeft ontvangen.
4.1. Artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen luidt:
"Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag, alsmede op in dit hoofdstuk vastgestelde wijze, en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager".
Artikel 103, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen luidt:
"Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. (...)."
Artikel 1, eerste lid, van de Regeling luidt:
"In deze regeling wordt verstaan onder:
a. groep 1: rijbewijzen van de categorieën A1, A2, A, B, B+ E en T;
b. groep 2: rijbewijzen van de categorieën C, C1, CE, C1E, D, D1, DE en D1E."
Artikel 2 van de Regeling luidt:
"De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage."
Paragraaf 8.2.2. van de bijlage, getiteld "Schizofreniespectrumstoornissen (schizofrenie, schizoaffectieve stoornis, schizofreniforme stoornis)", luidt:
"a. groep 1: Personen met schizofreniespectrumstoornissen die succesvol worden behandeld (zes maanden recidiefvrij, zekere mate van ziekte-inzicht en geringe ‘negatieve symptomen’) kunnen op basis van een positief psychiatrisch rapport geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 voor een termijn van maximaal vijf jaar. Zij kunnen alleen geschikt worden verklaard als de rijbevoegdheid wordt beperkt tot privégebruik.
b. groep 2: Personen met schizofreniespectrumstoornissen zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2."
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:111), bestaat aanleiding om een op een psychiatrisch rapport gebaseerd besluit van het CBR niet in stand te laten, indien het psychiatrisch rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. 4.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het rapport van Kunst, gelet op diens eerdere behandelrelatie met [appellant], voldoende concludent is. Uit het rapport van Van Dalen van 27 mei 2013 volgt dat hij informatie heeft opgevraagd bij Kunst die destijds de behandelaar was van [appellant]. In dat rapport wordt verwezen naar een brief van Kunst van 16 november 2012 waaruit blijkt dat er bij [appellant] sprake is van schizofrenie van het paranoïde type. Voorts heeft [appellant] ter zitting bij de rechtbank verklaard dat hij met Kunst een behandelrelatie van twee tot drie jaar heeft gehad. Hieruit volgt dat Kunst bij het opstellen van het rapport van 5 mei 2016 heeft kunnen putten uit de ervaring die hij als behandelaar van [appellant] heeft gehad. Daarbij is niet relevant of Kunst zich bij het opstellen van zijn rapport heeft gebaseerd op het rapport van Van Dalen van 27 mei 2013, omdat dit rapport wat betreft de algemene psychiatrische anamnese is gebaseerd op zijn verklaringen. Uit de brief van Verhagen en de brief van Van Schijndel, gelezen in samenhang met het advies van Osse, volgt niet dat het rapport van Kunst niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat de conclusie van het rapport onjuist is. Daarbij is van belang dat het advies van Osse is opgesteld op 25 mei 2010, meer dan twee jaar voordat door Kunst de diagnose schizofrenie van het paranoïde type is gesteld en dat uit de brief van Van Schijndel volgt dat zijn advies is gebaseerd op een observatie van beperkte duur op basis waarvan geen zekere uitspraken kunnen worden gedaan. Van Schijndel heeft evenwel wel de voorlopige diagnose psychotische stoornis NAO gesteld. Verder gaat de brief van Verhagen over een genetisch onderzoek naar een erfelijke oorzaak voor de aortaklepafwijking van [appellant]. Uit die brief kan niet worden afgeleid dat, zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld, dit onderzoek mede betrekking heeft op de genetische aanleg voor schizofrenie. Tot slot kan uit paragraaf 8.2.2. van de bijlage bij de Regeling worden afgeleid dat ook als tegen de schizofreniespectrumstoornis medicijnen worden ingenomen geen geschiktheid voor rijbewijzen van groep 2 bestaat.
4.4. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een schizofreniespectrumstoornis niet bestaat.
5.1. Het CBR heeft zich bij de kwalificatie van de door Kunst gestelde diagnose als schizofreniespectrumstoornis gebaseerd op paragraaf 8.2.2. van de bijlage bij de Regeling, getiteld "Schizofreniespectrumstoornissen". Zoals het CBR in het verweerschrift in beroep heeft toegelicht is de titel van paragraaf 8.2.2 van de bijlage bij de Regeling naar aanleiding van de adviezen van de Gezondheidsraad van 21 juli 2015 en het bijbehorende addendum van 31 mei 2016 aangepast aan de nu gangbare terminologie. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het CBR de door Kunst gestelde diagnose niet als een schizofreniespectrumstoornis heeft kunnen kwalificeren.
Het betoog faalt.
6. [appellant] verzoekt de Afdeling een onafhankelijke deskundige te benoemen. Hij legt aan dat verzoek ten grondslag dat een discrepantie bestaat tussen het rapport van Kunst en die van Osse en Van Schijndel en dat het CBR is afgegaan op het oordeel van een deskundige die in dienst is bij het CBR of door het CBR wordt ingehuurd, waardoor het beginsel van equality of arms is geschonden. Hij doet in dat verband een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 in de zaak Korošec tegen Slovenië, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.
6.1. Zoals onder 4.3 is overwogen bieden de door [appellant] overgelegde stukken van Osse en Van Schijndel geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de inhoud van het rapport van Kunst, zodat er geen aanleiding is om met toepassing van artikel 8:47 van de Awb een onafhankelijke deskundige te benoemen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674). Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2018
809.