ECLI:NL:RVS:2018:908

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
201702576/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • H. Bolt
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor varkenshouderij in Nederweert

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 13 februari 2017 het beroep van [appellant] tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Nederweert ongegrond heeft verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 5 januari 2016 aan Heijsterstraat CV, betreft de wijziging van een varkenshouderij op een perceel in Nederweert. De vergunning maakt het mogelijk om een stal te bouwen in strijd met het bestemmingsplan, wat leidt tot de huisvesting van 10.360 varkens. [appellant], die in de nabijheid woont, vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat en heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 februari 2018 behandeld. Tijdens de zitting zijn zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het college en Heijsterstraat CV verschenen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de stal binnen het agrarisch bouwblok is vergund, en dat er geen strijd is met het bestemmingsplan. [appellant] betoogde dat de stal niet op een bouwvlak is voorzien en dat het college onterecht ontheffing heeft verleend voor de bouwhoogte.

De Afdeling heeft de argumenten van [appellant] verworpen en bevestigd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bouw van de stal binnen het agrarisch bouwblok is toegestaan. Ook is vastgesteld dat de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201702576/1/A1.
Datum uitspraak: 16 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Nederweert (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 februari 2017 in zaak nr. 16/563 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nederweert.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2016 heeft het college aan Heijsterstraat CV omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een varkenshouderij op het perceel aan de [locatie] te Nederweert (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 13 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en Heijsterstraat CV hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. J. Rutteman, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door E. van der Linden, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Heijsterstraat CV, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, gehoord.
Overwegingen
1.    Heijsterstraat CV exploiteert op het perceel een varkenshouderij. Begin 2013 zijn twee stallen op het perceel door een brand verwoest. Heijsterstraat CV heeft vervolgens onderhavige omgevingsvergunning aangevraagd. De omgevingsvergunning ziet op het bouwen in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" en gebruiken van een twee-etage stal. De stal wordt in strijd met het bestemmingsplan op een afstand van 39,5 m van de Rijksweg A2 gebouwd. De omgevingsvergunning ziet voorts op het bouwen van een loods. De omgevingsvergunning maakt het mogelijk dat in de varkenshouderij in totaal 10.360 varkens worden gehouden. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c en e, en artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1° en 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
[appellant] woont in de nabije omgeving van het perceel. Hij is het niet eens met de instandlating van het besluit door de rechtbank, omdat hij, kort gezegd, vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
2.    Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan […] is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […],
e. […] 2°. het veranderen of veranderen van de werking […]
van een inrichting […]"
Artikel 2.12, eerste lid, luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
[…]
3° in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…]"
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de stal in strijd met het bestemmingsplan niet op een bouwvlak is voorzien. Hij voert daartoe aan dat uit het bestemmingsplan volgt dat alleen gebouwd mag worden op delen van gronden met daarop een bouwvlak. Het perceel kent geen bouwvlak. Dat het perceel wel een agrarisch bouwblok kent, betekent niet dat daar gebouwd mag worden. Met ‘bouwvlak’ wordt iets anders bedoeld dan met ‘bouwblok’. Indien in het bestemmingsplan met deze twee begrippen hetzelfde bedoeld wordt, is dat rechtsonzeker, aldus [appellant].
3.1.    Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel, voor zover hier van belang, de bestemming "Agrarisch met waarden - Esdorpen" en de functieaanduiding "intensieve veehouderij". Het bestemmingsplan kent een eerste en tweede herziening.
Artikel 5.1 van de planregels luidt:
"De voor "Agrarisch met waarden - Esdorpen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
[…]
2. een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij ("iv")
[…]"
Artikel 5.2.1 luidt:
"Op de voor "Agrarisch met waarden - Esdorpen" aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:
a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
[…]"
Artikel 1.20 verstaat onder ‘bouwvlak’:
"een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten."
Artikel 1.3 van de planregels, zoals gewijzigd bij de tweede herziening, verstaat onder ‘agrarisch bouwblok’:
"de gronden ter plaatse van de aanduiding […] 'intensieve veehouderij ("iv")' […]"
3.2.    De rechtbank heeft geconcludeerd dat de stal binnen het bouwvlak wordt gebouwd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat op de verbeelding een omlijning is aangebracht. Binnen die omlijning is de aanduiding "iv" vermeld. Hieruit volgt, gelet op artikel 1.3 van de planregels, dat de omlijning het agrarisch bouwblok betreft waarbinnen agrarische bebouwing mag worden gerealiseerd. Ingevolge artikel 1.20 van de planregels is het agrarisch bouwblok daarmee tevens een bouwvlak. Omdat de stal binnen de omlijning wordt gebouwd, zal deze ook binnen het bouwvlak worden gebouwd, aldus de rechtbank.
3.3.    Hoewel uit de definities van ‘agrarisch bouwblok’ en ‘bouwvlak’ zoals opgenomen in het bestemmingsplan, niet direct volgt dat gebouwd mag worden op een bouwblok, worden in de planregels de begrippen ‘bouwvlak’ en ‘bouwblok’ beide gebruikt om het deel van een perceel mee aan te duiden, waar op gebouwd mag worden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit artikel 5.8.1, aanhef en onder d, aanhef en onder 2, van de planregels, waarin staat dat burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen en het bouwvlak voor een grondgebonden agrarisch bedrijf kunnen vergroten tot maximaal 1,5 ha, onder de voorwaarde dat uitbreiding van het bouwblok niet is toegestaan op een bouwblok met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - niet uitbreiden". Ook in de toelichting bij het bestemmingsplan worden de begrippen ‘bouwvlak’ en ‘bouwblok’ als synoniem gebruikt. De Afdeling leidt uit het voorgaande af dat de planwetgever met het begrip ‘bouwblok’ niet iets anders heeft bedoeld dan met het begrip ‘bouwvlak’. De enkele omstandigheid dat dit niet uit de begripsomschrijvingen blijkt, leidt er naar het oordeel van de Afdeling niet toe dat het bestemmingsplan in zoverre rechtsonzeker is. De begripsomschrijvingen sluiten niet uit dat een bouwblok het gedeelte van een perceel is waarop gebouwd mag worden.
Vast staat dat de bouw van de stal binnen het agrarisch bouwblok is vergund. Nu de Afdeling, net als de rechtbank, van oordeel is dat een bouwblok het gedeelte van een perceel is waarop gebouwd mag worden, is in zoverre geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. De Afdeling komt daarom niet toe aan het betoog van [appellant] voor zover dat ziet op het bouwkavelboek.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college geen gebruik had mogen maken van de in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de maximaal toegestane bouwhoogte. De maximaal toegestane bouwhoogte mag alleen worden overschreden als dat noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering. Het college heeft niet onderbouwd dat dat hier het geval is, aldus [appellant]. Hij wijst op gegevens van de universiteit van Wageningen, waaruit zou volgen dat een varkenshouderij in 2015 gemiddeld 500 zeugen hield. Om een varkenshouderij rendabel te laten zijn, hoeft, zo voert hij aan, een bedrijf dus niet meer dan 500 zeugen te houden.
4.1.    Het college heeft vergunning verleend voor de bouw van een varkensstal met twee etages. De stal wordt 11,3 m hoog, terwijl op grond van artikel 5.2.2 van de planregels de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn. Het college is van dit artikel afgeweken op grond van artikel 5.4.1 van de planregels.
4.2.    Artikel 5.4.1 van de planregels luidt:
"Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van
[…]
f. het bepaalde in 5.2.2 en een maximale bouwhoogte van 12 m voor bedrijfsgebouwen bij een agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
1. een doelmatige bedrijfsvoering deze grotere hoogte noodzakelijk maakt;
2. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
3. de bouwhoogte vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is;
[…]"
4.3.    De rechtbank heeft overwogen dat blijkens artikel 5.4.1 van de planregels slechts relevant is of een doelmatige bedrijfsvoering de hogere bouwhoogte noodzakelijk maakt. De rechtbank ziet in de tekst en strekking van de desbetreffende planregel geen aanknopingspunt om het standpunt van [appellant] te volgen dat sprake moet zijn van een economische noodzaak. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat aannemelijk is dat het noodzakelijk is dat Heijsterstraat CV om doelmatigheidsredenen een twee-etage stal realiseert, zodat op een relatief klein oppervlakte zoveel mogelijk dieren kunnen worden gehouden.
4.4.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank niet te volgen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen aanknopingspunt bestaat voor het oordeel dat sprake moet zijn van economische noodzaak. Het college en Heijsterstraat CV hebben onweersproken gesteld dat het bouwen van een twee-etage stal de enige manier is om op het perceel het gewenste aantal varkens te houden. Net als de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat daarmee de noodzaak van het bouwen van een twee-etage stal, en daardoor het afwijken van de maximaal toegestane bouwhoogte van 10 m, in het licht van een doelmatige bedrijfsvoering aannemelijk is gemaakt. Dat het exploiteren van de inrichting wellicht ook rendabel is als er minder varkens op het perceel gehouden worden, doet daar niet aan af. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat voldaan is aan de in artikel 5.4.1, onder f, onder 1, van de planregels genoemde voorwaarde dat een doelmatige bedrijfsvoering een grotere bouwhoogte noodzakelijk maakt en dat het college daarom gebruik kon maken van de mogelijkheid ontheffing te verlenen van de in het bestemmingsplan bepaalde maximale bouwhoogte.
Het betoog faalt.
5.    Ter zitting heeft [appellant] het betoog dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de wegbeheerder moet worden gehoord voordat een ontheffing kan worden verleend voor het bouwen binnen een zone van 100 m van de rijksweg A2, ingetrokken.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Slump    w.g. Van Roessel
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2018
531-811.