201801439/2/V1.
Datum uitspraak: 16 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 januari 2018 in zaak nr. 17/13382 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij e-mail van 20 juli 2017 heeft het COa de vreemdeling ervan in kennis gesteld dat het de verstrekkingen aan hem op de voet van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) beëindigt.
Bij uitspraak van 24 januari 2018 heeft de rechtbank de artikelen 5 en 7, aanhef en onder h, van de Rva 2005 onverbindend verklaard, het beroep van de vreemdeling gericht tegen de als besluit aangemerkte e-mail van 20 juli 2017 gegrond verklaard voor zover gericht tegen de beëindiging van de opvangvoorzieningen en het COa opgedragen de vreemdeling opvang te verlenen tot is beslist op diens verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met procedurenummer NL17.4892.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft het COa de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. Het verzoek van het COa komt erop neer dat het de voorzieningenrechter verzoekt de aangevallen uitspraak bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen voor zover daarin de artikelen 5 en 7, aanhef en onder h, van de Rva 2005 onverbindend zijn verklaard. Het COa heeft ter onderbouwing van dit verzoek met name gewezen op de aanzienlijke signaalwerking die van de aangevallen uitspraak kan uitgaan.
2. De vreemdeling heeft zich in zijn schriftelijke uiteenzetting op het standpunt gesteld dat in die signaalwerking geen belang is gelegen om het verzoek toe te wijzen. Volgens hem geldt ook in vreemdelingenzaken als uitgangspunt dat het instellen van hoger beroep geen schorsende werking heeft.
3. Het COa heeft er belang bij dat het de artikelen 5 en 7, aanhef en onder h, van de Rva 2005 kan toepassen, zolang nog niet vaststaat dat de aangevallen uitspraak in stand blijft. Dat belang ziet op alle gevallen waarin het COa deze artikelen van toepassing acht. De vreemdeling heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting slechts een algemene, niet op zichzelf toegespitste reactie gegeven op het verzoek van het COa, waarbij hij niet is ingegaan op zijn eigen situatie of zijn persoonlijk belang. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het belang van het COa dat de aangevallen uitspraak wordt geschorst groter dan het belang van de vreemdeling dat de aangevallen uitspraak niet wordt geschorst zolang niet op het hoger beroep is beslist. De voorzieningenrechter ziet, mede gelet op zijn uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:875, aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen. 4. Het verzoek dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 januari 2018 in zaak nr. 17/13382, voor zover daarin de artikelen 5 en 7, aanhef en onder h, van de Rva 2005 onverbindend zijn verklaard.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2018
488.