201801561/1/V3 en 201801561/2/V3
Datum uitspraak: 16 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2018 in zaak nr. NL18.1097 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij mondelinge uitspraak van 8 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.P.J.W.M. Govers, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep een week.
2. De aangevallen uitspraak is verzonden op 13 februari 2018, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 20 februari 2018 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 22 februari 2018 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door de vreemdeling gestelde omstandigheid dat hij in hoger beroep van gemachtigde is gewisseld en zijn huidige gemachtigde binnen zeven dagen nadat deze - via de toenmalige gemachtigde en hem - heeft kennisgenomen van de uitspraak, hoger beroep heeft ingesteld. Niet in geschil is dat op het moment dat de vreemdeling van gemachtigde wisselde, de aangevallen uitspraak reeds in het openbaar was uitgesproken en het proces-verbaal van de uitspraak door de rechtbank aan de toenmalige gemachtigde van de vreemdeling was toegezonden. Dat deze het proces-verbaal van de uitspraak vervolgens niet aan de huidige gemachtigde heeft doorgezonden, komt voor risico van de vreemdeling. Dit kan er dan ook niet toe leiden dat hij niet in verzuim is.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.
w.g. Verheij w.g. Snijders
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2018
722