201701931/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2016 heeft het college zijn beslissing om op 8 december 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat van de kosten van de toepassing van bestuursdwang een gedeelte, € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 31 januari 2017 heeft het college het namens [appellant] door diens partner, [partner], hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [partner] namens [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partner] heeft namens [appellant] nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2018, waar het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati, is verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening luidt: "Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 8 december 2016 naast een inzamelvoorziening ter hoogte van het pand aan de Hudson 2 te Den Haag is aangetroffen. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is en dat hij als overtreder van artikel 9, eerste lid van de Afvalstoffenverordening dient te worden aangemerkt.
3. [appellant] bestrijdt dat de huisvuilzak van hem afkomstig is. Hij stelt dat hij en zijn partner hun huisvuil nooit op onjuiste wijze aanbieden en dat zij op 8 december 2016 geen enkele huisvuilzak ter inzameling hebben aangeboden, nu zij die dag beiden aan het werk waren. [appellant] vermoedt dat het in de huisvuilzak aangetroffen poststuk op een verkeerd adres is bezorgd, en dat de ontvanger het stuk heeft weggegooid en de huisvuilzak op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden. Hij stelt hiertoe dat het in zijn buurt regelmatig voorkomt dat post op verkeerde adressen wordt bezorgd.
4. Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 5:1, tweede lid, luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
4.1. Nu in de huisvuilzak een poststuk met de naam- en adresgegevens van [appellant] is aangetroffen, is de huisvuilzak tot hem herleidbaar. Dit betekent dat het college ervan mag uitgaan dat [appellant] de overtreder is, tenzij [appellant] aannemelijk maakt dat hij niet degene is die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden.
4.2. De stellingen dat [appellant] zijn huisvuil nooit op onjuiste wijze aanbiedt en dat beide partners de dag waarop de huisvuilzak is aangetroffen aan het werk waren zijn onvoldoende om aannemelijk te achten dat [appellant] niet degene is geweest die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het in de huisvuilzak aangetroffen poststuk op een verkeerd adres is bezorgd en dat een ander het poststuk in de huisvuilzak heeft gedaan en deze op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden. De enkele stelling dat het in de buurt van de Hudson in Den Haag regelmatig voorkomt dat post verkeerd wordt bezorgd, is hiervoor onvoldoende, reeds omdat [appellant] die stelling niet met concrete gegevens heeft onderbouwd.
Hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht, geeft derhalve geen grond voor het oordeel dat het college niet een gedeelte van de kosten van de bestuursdwang op hem mocht verhalen.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018
457-860.