ECLI:NL:RVS:2018:939

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
201702282/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening: Ongegrond beroep tegen college van burgemeester en wethouders Den Haag

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellante], wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 7 december 2016 is uitgevoerd wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Het college had op 16 december 2016 besloten dat een deel van de kosten van deze bestuursdwang, € 126,00, voor rekening van [appellante] zou komen.

[appellante] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 16 februari 2017 ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 februari 2018 heeft het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati, de zaak toegelicht. De Afdeling heeft overwogen dat artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening bepaalt dat het verboden is huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de aangewezen inzamelmiddelen.

De bestuursdwang bestond uit het verwijderen van een huisvuilzak die naast een inzamelvoorziening was aangetroffen. Het college stelde dat de huisvuilzak van [appellante] afkomstig was, wat zij niet betwistte. [appellante] voerde aan dat de inzamelvoorziening buiten gebruik was en dat zij niet op de hoogte was van alternatieve inzamelmethoden. De Afdeling oordeelde echter dat het op [appellante] lag om zich te informeren over de juiste wijze van aanbieden van haar huisvuil. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201702282/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2016 heeft het college zijn beslissing om op 7 december 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat van de kosten van de toepassing van bestuursdwang een gedeelte, € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 16 februari 2017 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2018, waar het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati, is verschenen.
Overwegingen
1.    Artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening luidt: "Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."
2.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 7 december 2016 naast een inzamelvoorziening ter hoogte van het pand aan de Suezkade 122 te Den Haag is aangetroffen. Omdat in de huisvuilzak een adreslabel is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij als overtreder van artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening dient te worden aangemerkt. [appellante] betwist niet dat de huisvuilzak van haar afkomstig is.
3.    [appellante] stelt dat de inzamelvoorziening buiten gebruik was gesteld omdat de straat was opgebroken en dat zij niet wist waar zij gezien deze situatie de huisvuilzak ter inzameling diende aan te bieden. Enige brief van de gemeente over de juiste wijze van aanbieden heeft [appellante] niet ontvangen, zo stelt zij.
3.1    De omstandigheid dat de inzamelvoorziening buiten gebruik was gesteld doet niet af aan de verplichting van [appellante] de huisvuilzak op juiste wijze ter inzameling aan te bieden. Zij mocht de huisvuilzak dan ook niet naast de inzamelvoorziening plaatsen. De stelling dat [appellante] geen brieven van de gemeente met betrekking tot de alternatieve inzamelvoorzieningen heeft ontvangen, wat daarvan ook zij, maakt dit niet anders. Het lag op de weg van [appellante] zich op de hoogte te stellen van de wijze waarop zij haar huisvuil diende aan te bieden.
Het betoog faalt.
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018
457-860.