ECLI:NL:RVS:2018:939
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening: Ongegrond beroep tegen college van burgemeester en wethouders Den Haag
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellante], wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 7 december 2016 is uitgevoerd wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Het college had op 16 december 2016 besloten dat een deel van de kosten van deze bestuursdwang, € 126,00, voor rekening van [appellante] zou komen.
[appellante] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 16 februari 2017 ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 februari 2018 heeft het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati, de zaak toegelicht. De Afdeling heeft overwogen dat artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening bepaalt dat het verboden is huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de aangewezen inzamelmiddelen.
De bestuursdwang bestond uit het verwijderen van een huisvuilzak die naast een inzamelvoorziening was aangetroffen. Het college stelde dat de huisvuilzak van [appellante] afkomstig was, wat zij niet betwistte. [appellante] voerde aan dat de inzamelvoorziening buiten gebruik was en dat zij niet op de hoogte was van alternatieve inzamelmethoden. De Afdeling oordeelde echter dat het op [appellante] lag om zich te informeren over de juiste wijze van aanbieden van haar huisvuil. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.