201702737/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2017 heeft het college zijn beslissing om op 20 januari 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat van de kosten van de toepassing van bestuursdwang een gedeelte, € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 15 maart 2017 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2018, waar [appellante], bijgestaan door Y. Noraddin, en het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening luidt: "Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen doos die op 20 januari 2017 naast een inzamelvoorziening ter hoogte van het pand aan de Kompasstraat 101 te Den Haag is aangetroffen. Omdat op de doos een adreslabel is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de doos van haar afkomstig is en dat zij als overtreder van artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening dient te worden aangemerkt.
3. [appellante] betwist dat zij de aangetroffen doos bij de inzamelvoorziening heeft geplaatst. Zij voert aan dat zij op 18 januari 2017 samen met anderen een aantal dozen op straat heeft gezet om vervolgens weg te gooien, maar dat de dozen voordat zij dat kon doen waren verdwenen. Zij vermoedt dat die dozen zijn weggewaaid. Zij stelt dat zij niet weet hoe de aangetroffen doos op 20 januari 2017 naast de inzamelvoorziening kan zijn beland.
4. Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 5:1, tweede lid, luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
5. Nu op de doos een adreslabel met de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, is deze tot haar herleidbaar. Dit betekent dat het college ervan mag uitgaan dat [appellante] de overtreder is, tenzij [appellante] aannemelijk maakt dat zij niet degene is die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden. De enkele stelling dat zij niet weet hoe de doos bij de inzamelvoorziening is beland, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat [appellante] niet degene is geweest die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden. Hetgeen [appellante] naar voren heeft gebracht, geeft derhalve geen grond voor het oordeel dat het college niet een gedeelte van de kosten van de bestuursdwang op [appellante] mocht verhalen.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018
457-860.